Wat is de Hemel?

Hou Koers! Delft’s Anti-Revolutionair Weekblad

1e jaargang, onder redactie van het Bestuur van de Anti-Revolutionaire Kiesvereeniging „Nederland en Oranje” te Delft
Delft (A. van Oel & Zoon) 1921v
nummer 37 (eerste blad) (Woensdag 9 November 1921)

a



In Stads Doelen sprak Donderdag voor een volle zaal belangstellenden Ds. K. Schilder van Gorkum, op uitnoodiging van het Comité voor Winterlezingen, over bovenstaand onderwerp.

Toen Dante, na zijn gedicht over de Hel en den Louteringsberg, den Hemel beschrijven zou, voelde hij voor een oneindig moeilijker taak te staan en bad daarom de Muze, de godin der welsprekendheid en Apollo, den God der diepe gedachte om bijstand.

De Bijbel, zegt spr. geeft ons meer over den Hemel dan over de Hel, doch zelfs de meest-systematische geest moet zich tevreden stellen met het waarnemen van vage lichtomtrekken. Zeer zwaar is het iets van den hemel te zeggen, dat hem niet smet. De hemel is een plaats, immers zijn er de engelen, door God in een punt des tijds daargesteld. Maar hoe zien we, wáár die plaats is? Dat God den hemel schiep is zeker, doch ligt hier niet het eindpunt van ons denken? Dat is juist het mysterie. De hemel valt nog eenigermate binnen den kring van ons denken. Het is de overgang van het tijdelijke naar het eeuwige, van het stoffelijke naar het geestelijke, van het zienlijke naar het onzienlijke. Wij gelooven hem de schoonste openbaring Gods. We zouden kunnen spreken van Gods schoonste kleed, heerlijkste omgeving, kostelijkste paleis. Doch zooals Satan steeds nog afzichtelijker zal zijn dan zijn leelijkste kleed, zoo zal ook Gods heerlijkste openbaring minder schoon zijn dan God-zelf. Wordt nu de vraag gesteld of wij eenmaal God zullen zien in de kern van Zijn wezen, spr. meent neen te mogen antwoorden. Het onderscheid tusschen Schepper en schepsel zal blijven, doch zonder pijnlijkheid. Is de hemel door God in de schepping geplaatst, dan komt hij in den tijd niet tot volle ontplooiing. God zoekt van den beginne contact met het schepsel, en den mensch scheppende naar zijn beeld, legt Hij hem eeuwigheidsgedachten in de ziel. Aan den tijd gebonden, gloeit in ’s menschen ziel een vuur dat uitgaat naar 't eeuwige, 't oneindige. Gods en 's menschen binnenst overleg voedt één gedachte, die werkelijkheid wordt in Jezus Christus onzen Heere. En van den dag van Jezus' Hemelvaart perst het alles om die vereeniging te voltooien. Als Jezus dan wederkomt, als de tijd zich overgeeft aan de eeuwigheid, de hemel naar de aarde afdaalt, dan zal het zijn God, mensch en engel op één lijn; dan het eeuwig contact! Onuitsprekelijk heerlijk als Gods tabernakel bij de menschen zijn zal. Wat van de natuur overblijft zal daar in eeuwigen luister schitteren. Wat essentieel in den tijd, voor de eeuwigheid bestemd was, zal daar gezien worden. Onderscheid zal er zijn, maar ook een gemeenschappelijk en persoonlijk aanbidden. Vele woningen, doch één Vaderhuis. De vrucht van den tijd zal daar gezien worden. Het werkt zich alles op naar de eeuwigheid. Eén weg zal er blijken te zijn. Gods schoonheid zal zich in alles aan de onze paren. —

Na de pauze het woord hervattende, zegt spr. dat we niet met algemeene gegevens tevreden zijn. Wij ontleenen algemeene lijnen aan de Heilige Schrift. Dante ziet zich in zijn poëzie rondgeleid door zijn beminde Beatrice, na haar dood. Spr. bespreekt Dante's schildering van de hemelsche heerlijkheid, doch hoe zou deze de schoonheid kunnen vinden buiten Gods Woord? De Bijbel leert ons, dat op deze aarde eenmaal de hemel zijn zal, waarin zich elke schoonheid van de schepping voltrekken zal. Gods nederdaling zal het al van Zijn heerlijkheid vervullen. Heerlijke troost geeft de Bijbel, dat niet de engelen, doch de mensch de ontrouwe zoon, de erfgenaam het dichtst in Gods nabijheid zijn zal en de dienaar zal dienaar blijven. Geen slagschaduw van de aarde zal daar vallen. Spr. zegt het, in Gods Naam: de laatste glimp van schaduw zal daar weggedaan zijn. Wel zal het kind des Heeren een nieuwen naam ontvangen, waarin onze perooonlijke weg uitgedrukt is, doch de herinnering zal zonder pijn zijn. Vervulling zal daar zijn, geen voltooiïng der begeerte; oneindig verlangen, honger en verzadiging. Vele vragen blijven ons nog over. Hoe dat alles te omvatten? Geen schoon zal daar verloren gaan. We zullen gaan begrijpen. De ziel zal zijn een leesbare brief, een lied zonder woorden. Waar er thans reeds menachen zijn, wier geest over het stof heerscht, dàn zal het zeker zoo zijn, dat wij in anderer ziel lezen zullen. Laat ons niet meenen, dat telepathie of evolutie den hemel ontsluiten zullen. Als die dag komt, zullen de eenvoudigen, door Jezus gegrepen, al die heerlijkheid ontvangen. Het paradijs van de eerste bladzijde der Schrift vinden we op de laatste bladzijde weder. Het paradijs en de stad. Beiden heerlijk, doch zonder meer, eenzijdig. In het paradijs vele boomen, overvloedige vrucht, doch weinig gebruikers. Ook de stad zonder meer niets. Veel menschen, weinig woning. In de stad keert de hof terug. De rivier, het geboomte. De veelheid vindt verbruikers. Niets gaat verloren. Alles in heilige harmonie. Dan zal de sabbat aanbreken voor God en menschen. De strijd is verzoend. Voltrokken wordt de saamvoeging van het tijdelijke en het eeuwige. Wie dien hemel zoekt geve zich aan Jezus. Daar zal geen vergeten zijn, doch een gedenken, hoe God de gevallen mensch tot zich optrok. De wereld gaat dan onder, om volkomen op te bloeien. Geen botsing zal het zijn der vijandigheid, doch een heilige kus. Als Gods hart openligt om zich te doen kennen, daarin zal de hoogste zaligheid zijn, die Hij in Zijn eindelooze liefde geopenbaard heeft in zijn Goddelijk Woord en tot volle ontplooiïng brengen zal in de eeuwige heerlijkheid.

Ds. Schilder sloot na deze met stille aandacht aangehoorde rede de vergadering met dankzegging.




a. Te vinden in Gemeentearchief Delft, Oude Delft 169, 2611 HB Delft. Vgl. Wat is de Hemel?, Nieuwe Vlaardingsche Courant 42 (1919) No. 4348 (31 oktober 1919).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001