Machteloosheid der kerk

Woord en Geest. Gereformeerd weekblad

2e jaargang, onder redactie van J.G. Geelkerken e.a.
Baarn (Bosch & Keuning) 1925v
50,370v (9 september 1927)

a



Dat het leven der Gereformeerde kerken staat in het teeken van het conservatisme, kon reeds jaren lang geconstateerd, maar blijkt nergens zoo klaar als te Groningen en komt in niets zoo duidelijk uit als in het rapport der deputaten van den dusgenaamden Uitbouw der Belijdenis. Deze mannen, zeven (zegge: zeven) jaar geleden benoemd, om over een drietal kwesties, „de inspiratie en de autoriteit der Schrift, de pluriformiteit der Kerk, de verhouding van Kerk en Staat” belijdenisuitspraken te ontwerpen, hebben thans aan de Groninger synode gezegd: wij zijn met ons werk niet klaar gekomen; wij hebben er niets van klaar gekregen; wij kunnen u ook niets bieden, dat tot voorbereiding van den gevraagden arbeid zou kunnen dienen; wij geven u zelfs den raad om geheel dit werk maar te staken en stop te zetten, om alles maar bij het oude te laten, want iets nieuws te voorschijn brengen, daar komt toch niets van.

Zoo spreken de mannen, die zeven jaar lang over deze dingen, ieder voor zich en tezamen met elkander, hebben gedacht, gestudeerd, beraadslaagd.

Zoo spreken mannen, die de eersten en de besten zijn volgens het getuigenis, hun gegeven op de Groninger vergadering door iemand, die ook niet de eerste de beste is, al behoort hij zelf niet tot de eersten en de besten.

En er zal wel niets anders overblijven dan dat de kerkelijke vergadering zich er bij neerlegt, al zal ze wellicht door het benoemen eener nieuwe commissie met een beperkte opdracht den schijn van vooruit te willen nog trachten te redden.

De Gereformeerde kerken blijven, moeten blijven bij wat ruim driehonderd jaar geleden op het stuk der Belijdenis is vastgesteld. Al is de kennis der waarheid, dank zij de voorlichting des Heiligen Geestes gedurende drie eeuwen, verrijkt, verdiept, verhelderd — de kerken hebben er geen enkel woord over. Al traden door de worsteling der geesten, inzonderheid in den laatsten tijd zoo geweldig, nieuwe dwalingen te voorschijn, bedreigend, zelfs verwoestend het kerkelijk en het geestelijk leven — de kerken hebben er geen enkel woord over. Al was op ontzettende wijze de anti-christelijke wereldmacht, die op brutale manier met bruut geweld het op den dood van Jezus’ gemeente toelegt — de kerken, en dan nog wel zij, die zich bij uitnemendheid als de kerken van Christus in ons vaderland beschouwen, hebben er geen enkel woord over.

Dit onverholen uitgesproken conservatisme is even verbijsterend als bedroevend. ’t Wekte op de synode teleurstelling en het zal zeker nog dieper teleurstelling wekken bij die „bezwaarden,” die meenen, dat zij in het verband dezer kerken moeten blijven, om van binnen uit reformatie, verandering, vooruitgang te bewerken. Hun geestelijke leidslieden, de eersten en de besten, roepen hun toe: er kan, er behoeft niets gedaan te worden; alles moet bij het oude blijven!

Niet zeven jaar, maar zeven maal zeven jaar lang is geroepen om, gehoopt op uitbouw der bleijdenis, |371| uitbreiding der liturgie en meer dergelijke reformatorische dingen. Het zou gaan naar het prachtig program, dat Dr. A. Kuyper, de groote, had ontworpen en dat hij, inzonderheid in de dagen der Doleantie, aan het Gereformeerde volk als een lokaas voorhield. En nu komen de leiders van dat volk, dat naar die roepstem heeft geluisterd en jaren lang met klimmend ongeduld heeft gewacht op de vervulling der beloften, nu komen zij, de eersten en de besten, met den zoon van dien genialen leider van vroeger aan het hoofd, tot dat volk zeggen: er kan niets van komen!

Kan de kerkelijke inzinking wel duidelijker aan het licht treden?

Spreekt hieruit niet zóó sterk, dat zelfs dooven het hooren kunnen, de machteloosheid der kerk?

Eens heeft — ’t is nog niet zoo heel lang geleden — iemand aangedurfd, om openlijk te spreken van de machteloosheid der kerk en enkele anderen met hem dorstten dit ook.

Wie dat waren? Zij zijn o.a. te vinden onder hen, die . . . door de Gereformeerde kerken in Nederland werden afgezet.


v.d. B.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. K. Schilder, ‘Van uitbouw en van schisma; van limieten en blazoenen’, Leidsche Kerkbode 6 (1927v) 22 (30 september 1927).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000