Eenige notities betreffende Christelijk-literair leven sinds 1900Omstreeks 1900 was Ons Tijdschrift voor den bloei der christelijke letteren, een belangrijke uitgave. Na de oprichting in 1896, bleef de heer A.J. Hoogenbirk redacteur tot 1905, in welk jaar de heeren L. Bückmann, J. Lens, G. Schrijver en Dr. J. v.d. Valk als jongeren in de redactie traden. Reeds een jaar daarna trad Hoogenbirk uit de redactie, welke hem te vooruitstrevend was in haar tegemoetkomende houding ten opzichte van de beweging van 1880. Aan de Ons Tijdschrift-periode zijn o.m. de namen verbonden van Johanna Breevoort, Hendrik Mulder, J.L.F. de Liefde, Seerp Anema, Joha. Wirtz, (J.M. Westerbrink-Wirtz), Geerten Gossaert, Wilma. Het tijdschrift bewoog zich niet uitsluitend op literair terrein, waardoor het veelal in het brandpunt stond der critiek. Ook Dr. A. Kuyper stond eenmaal een bijdrage aan Ons Tijdschrift af, getiteld: Alles is Uwe. De wereld-oorlog maakte verdere exploitatie niet meer mogelijk. Inmiddels gaf het toenmalige Christelijk Letterkundig Verbond, onder leiding van A.J. Hoogenbirk, het tijdschriftje Bloesem en Vrucht uit. In dit blad, dat weinig bijdroeg tot den opbloei eener eigen christelijke kunst, wisten, door middel van den christelijk letterkundigen kring te Amsterdam, twee jongeren een plaats in de redactie te verwerven. Toen het dezen jongeren, de heeren A.J. van Dijk en H. van der Leek op den duur niet mogelijk bleek, met de overige redactie-leden samen te werken, stelden zij zich, namens een groep jongeren in het (oude) Christelijk Letterkundig Verbond, in verbinding met den christelijk |217| letterkundigen kring te Scheveningen, welke, (overigens geheel zelfstandige) kring, initiatief genomen had tot het uitgeven van een eigen orgaan, getiteld: Opgang. Dit tijdschrift, voor het eerst in 1918 in druk uitgegeven,was de voortzetting van een in 1916 door eenige scholieren gesticht maandblad Nut en Genoegen. In de eerste, indruk uitgegeven jaargang, vindt men namen van Geraert van Suylensteijn, P. Keuning, P.J. Risseeuw, Simon Koster Jr., Louise Loor, Arie Post, H. Versluys, A. Wapenaar e.a. No. 6 van den vierden jaargang, September 1920, bracht onverwacht een artikel, getiteld: Opgang, waarin werd meegedeeld, dat de Amsterdamscbe kring van het Christelijk Letterkundig Verbond, zich, wegens voortdurende tegenwerking der ouderen, van het Verbond had losgemaakt en zich met den zelfstandigen kring te Scheveningen en Den Haag Utile Dulci had vereenigd. Ook de beide redacteuren der jongeren in Bloesem en Vrucht, traden uit de redactie van dit tijdschrift en werden tegelijkertijd benoemd, tot mede-redacteuren van Opgang. Ondanks verschillende mutaties in de redactie, groeide Opgang snel. O.m. traden als medewerkers toe: Wilma, Dr. C. Tazelaar, G. Themmen, G. Schrijver, Willem de Mérode e.a. Reeds 7 Mei 1921 werd de Bond van Christelijk Letterkundige Kringen opgericht, waarvan Opgang officieel orgaan werd. Het Christelijk Letterlijk Verbond zou echter nog eenige jaren blijven bestaan na het uittreden der jongeren en het staken der uitgave Bloesem en Vrucht. Het werd in deze jaren geheel gereorganiseerd, zoodat meermalen pogingen werden gedaan, om tot een fusie te komen; door persoonlijke feiten bleef deze samensmelting langer uit dan gewenscht was. In 1922 kwam het tot een conflict tusschen uitgever en redactie van Opgang. De redactie, bestaande uit: A.J. van Dijk, J. van Ham; H. van der Leek; P.J. Risseeuw, nam en bloc ontslag en zette, gesteund door den Bond, haar werk voort in een nieuw tijdschrift: Opwaartsche Wegen, welk tijdschrift dus aanstonds de voortzetting werd van Opgang. De uitgever zette echter |218| Opgang voort en verzocht aan het oude Christelijk Letterkundig Verbond, de redactie op zich te nemen. Het toenmalige bestuur bezweek voor dit aanbod, waarna een periode van verwarring aanbrak. Er bestonden toen twee Bonden en twee Tijdschriften. Opgang, slechts korten tijd geredigeerd door Joh. Luyckenaar Franken, werd eenigen tijd later door den uitgever verkocht aan den uitgever Schoonderbeek te Laren, die het, na een periode van veel reclame, zonder commentaar verkocht aan den uitgever van . . . Opwaartsche Wegen. Via dezen commercieelen weg is tenslotte de fusie van deze tijdschriften tot stand gekomen. De tijd bleek toen ook rijp voor samensmelting der Bonden. Voor het oude Christelijk Letterkundig Verbond trad de heer P.H. Muller als mederedacteur in Opwaartsche Wegen. Na de fusie van het Christelijk Letterkundig Verbond en de Bond van Christelijk Letterkundige Kringen in 1925 werd besloten de naam der organisatie te wijzigen in Verbond van Christelijk Letterkundige Kringen. Eere-Voorzitter van het Verbond is Zijne Excellentie Dr. J.Th. de Visser, oud-minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Grondslag, doel en middelen worden in de statuten aldus omschreven:
Het Verbond telt ongeveer 300 leden en heeft kringen te Amsterdam, Alphen a.d. Rijn, Bussum, Leiden, Rotterdam, Utrecht, Wassenaar, Haarlem en Zeist, en organiseert elk jaar, gedurende de Pinksterdagen een zomer-conferentie; staat voorts in nauwe connectie met den christelijken Essayistenkring en den christelijken Auteurskring. Het secretariaat is gevestigd ten huize van Jan H. de Groot, Agatha Dekenstraat 2ii te Amsterdam. Het officieel orgaan Opwaartsche Wegen, Tijdschrift op christelijken grondslag ter beoefening van de Nederlandsche letteren, staat momenteel onder de redactie van: A.J. van Dijk, Dr. J. Haantjes, J. van Ham, (eind-redacteur), H. van der Leek, |220| P.H. Muller, Dr. C. Tazelaar en wordt als maandblad uitgegeven door de Uitgevers My Holland te Amsterdam. De Christelijk-Literaire Essayïstenkring werd onder leiding van Dr. J.C. de Moor opgericht den 20sten April 1925. De oprichters gevoelden de wenschelijkheid, een organisatie in het leven te roepen van hen, die zich tot taak hadden gesteld het christelijk publiek door woord en schrift op literair gebied voor te lichten. Er is in de verhouding, aldus de Secretaris, de heer M.J. Leendertse, die t christelijk volksdeel tegenover de literatuur inneemt, de laatste jaren wijziging ingetreden. Aanvankelijk bande het de geheele moderne kunst als zielsgevaarlijk uit. Thans staat het niet meer à priori afwijzend tegenover elk nieuw product der moderne richting. De nieuwere auteurs en hun werk zijn object van bestudeering geworden, talijke moderne romans en verzenbundels, worden ook bij ons druk gelezen. Daarnaast mag opgemerkt worden, dat in eigen kamp steeds weer nieuwere jongere dichters en prozaïsten naar voren komen, een bewijs eveneens, dat bij ons tot nog toe literair onopgevoed publiek een streven ontstaan is naar letterkundige bewustwording. Dat streven te leiden, is het doel van de christelijke essayïsten en critici, die zich in 1925 tot een kring vereenigden. Zij konden bij dezen arbeid uitgaan van en voortbouwen op wat reeds verricht was door de leiders uit de vroegere periode. In den kring werden de critische krachten uit het heden geconcentreerd, een band gelegd en samenwerking bewerkstelligd tusschen de verschillende werkers op literair gebied. De Essayïstenkring komt twee of driemaal s jaars in vergadering bijeen, waar allerlei theoretische en practische vraagstukken, voor t gemeenschappelijk werk van belangen plannen voor gezamelijk optreden besproken worden. Actie wordt gevoerd (om slechts enkele dingen uit den practischen arbeid van den kring te memoreeren), om de letterkundige voorlichting in de christelijke dagblad-pers op hooger plan te brengen. In samenwerking met het Verbond van Christelijk Letterkundige Kringen, werd met de Ned. Christelijke Radio-vereeniging |221| een overeenkomst aangegaan, inzake de verzorging van een wekelijksch literair-halfuurtje. De bundel: Radio-leezingen voor letterkunde (uitgave J.H. Kok, Kampen), werd samengesteld uit een vijftal voordrachten door kringleden gehouden voor de microfoon van genoemde vereeniging. De uitgave van de vijf deelen: Christelijk Letterkundige Studiën, onder redactie van M.J. Leendertse en Dr. C. Tazelaar (Uitgave Holland, Amsterdam) werd vergemakkelijkt door de samensprekingen op de vergadering, waardoor t werk kon gebracht worden op de basis eener gemeenschappelijke zaak. Bij de stichting van de Christelijke Radio-leergangen te Amsterdam, verleende de kring zijn medewerking. Aan den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen werd verzocht, een jaarlijksche toelage te verleenen aan Dr. Frederik van Eeden, welk verzoek werd ingewilligd. Het bestuur van den kring, welke thans 18 leden telt, wordt gevormd door Drs. J. van Ham (voorz.), Dr. C. Tazelaar en M.J. Leendertse (secr.). 28 September 1929 werd op initiatief van het Verbond van Christelijk Letterkundige Kringen een Christelijke Auteurs-kring opgericht. Doel, grondslag en werkwijze vindt men omschreven in het hieronder volgende gedeelte der statuten.
Het bestuur bestaat uit: W.G. van de Hulst, Voorzitter; G. Kamphuys, Secretaris-Penningmeester; Mevrouw H. Kuyper-Van Oordt, Alg. Adjunct. Letterkundige kritiek wordt gegeven in: De Standaard, door Dr. S. Eringa; in De Rotterdammer, door W. Evers, M.J. Leendertse en A. Wapenaar. In De Nederlander volgde Q.A. de Ridder G. Schrijver op. In de weekbladen Timotheus wordt de letterkundige kroniek o.a. verzorgd door A.L. van Hulzen; in De Reformatie, door Dr. C. Tazelaar. De Heraut geeft, na het overlijden van Dr. J.C. de Moor, boekbesprekingen van Mevrouw H. Kuyper-Van Oordt. In het maandblad Stemmen des Tijds schrijft o.m. Ds. J.C. van Dijk zijn letterkundige essays en kritieken. Ten slotte zij hier vermeld de uitgave van twee lectuurgidsen; nl.: De Lectuurgids; uitgave van de Amsterdamsche Christelijke jeugdcentrale. Boekenkeur; uitgave van de lectuurcommissie van den bond van Jongelings- en Meisjesvereenigingen op Gereformeerden Grondslag. 1. Het Verbonds-lidmaatschap is dus niet afhankelijk van het Kring-lidmaatschap. P.J.R. |