A.J.D. van Oosten

Werd 12 November 1898 te Delft geboren. Daar genoot hij christelijk lager onderwijs en heeft verder geen opleiding gehad.

Hij was van zijn 12e tot 24e jaar huisschilders-gezel, bleef daarna twee jaar zonder betrekking en is sindsdien van typisch tot zelfstandig beambte in de administratie van een groot metaalbedrijf opgeklommen.

Hij debuteerde in September 1926 met „Twaalf Kampverzen” in „De Nieuwe Gids” en publiceerde voorts in schier alle Nederlandsche tijdschriften, behalve in „De Stem” en „De Vrije Bladen”.

In zijn werk (voornamelijk verzen) treft ons een eerlijk uitzeggen van wat hij opmerkt in het leven rondom hem en binnen in hem, hoewel hij naar eigen meening nog nooit naar behooren geslaagd is.

Hij acht zich „een moment”, waarin iets van het Eeuwige reflecteeren kan, buiten willen en weten om en kan, wat de religieuse stemmingen in zijn werk betreft, als eenige motief zijn Calvinistische opvoeding aanvoeren. Hij meent, dat de protestantsch-christelijke poëzie nog eerder dan het proza, gevaar loopt in de oude paden voort te blijven sukkelen. Hij is van meening, dat de jonge dichters wel iets beloven, doch ontkent voor dezen een „program”, „een beweging”. — „Wij zijn slechts moenten”.


BIBLIOGRAFIE:

1929 „His Masters Voice” (verzen).

1930 „De intocht” idem.

1930 „Eerste kwartier” (roman). |211|


In voorbereiding:

„Nocturnen” (verzen).

„Vuurwerk” idem.

„Het verlies” (proza).

„Oh Saxophoon” idem.

„Liefde” (psychologische roman).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001