Jan Veltman

De auteur Jan Veltman is ongetwijfeld een bizondere figuur in de rij onzer christelijke auteurs. Evenals zoovele uitgevers en redacteurs, die hem voor het eerst bezochten, zou ik mij voorgesteld hebben een nog jongen man aan te treffen, zoo hij mij niet reeds tevoren had medegedeeld, dat ik een grijsaard van bij de zeventig zou ontmoeten. Maar wat u meer verbazen zal, is dit: dat de auteur Veltman reeds een grijsaard was, toen hij z’n eerste boek schreef.

Ziehier in ’t kort zijn levensgeschiedenis: Geboren in ’t jaar 1857 te Drachten, ontving hij gebrekkig onderwijs (alleen ’s winters), doch wist zich te redden, evenals zijn klasgenooten, die nu vrij vooraanstaande posities bekleeden. Reeds vroeg had hij het verlangen, zendeling te worden, doch dit heeft niet zoo mogen zijn. Hoewel hij te Leiden onder leiding van den Zendingsdirector Ds J.H. Donner heeft gestudeerd, moest hij deze studie opgeven, omdat hij er te zwak voor was. Toch heeft hij het voorrecht gehad, jaren lang te mogen arbeiden als Evangelist. Eerst in Friesland — toen als Evangelist aan de Belgisch-Evangelische kerk.

Tenslotte heeft hij zich overwerkt te Ostende en hoe gaarne hij het evangelisatiewerk had volgehouden, God beschikte het anders, en geheel overspannen en zwaar ziek kwam hij in Holland terug. Eenmaal weer hersteld, bleef het niet bij stilzitten en vestigde hij zich te Utrecht. Reeds van jongs af lag het in zijn aard iets uit te denken en van alles te knutselen. Zoo kwam hij tot het schilderen van portretten en wandteksten op fluweel. Bredee te Rotterdam exploiteerde deze voor hem naar alle hoeken der aarde. Twintig jaar hield hij dit werk vol, |174| zette het toen aan den kant, en — is gaan schrijven. Hij was toen al bijna zestig!

Na in geen jaren te hebben gelezen — ’t was hem door den dokter verboden — waagde hij het eindelijk weer en begon met een boek van George Ebers; het tweede was van Stijn Streuvels.

Daarna had de leeslust hem zóó te pakken, dat hij al de werken van deze auteurs las. Die twee hielden hem in evenwicht. Het was in de jaren, dat van As in „Ons Tijdschrift” klaagde over de armoede in onze christelijke literatuur. Jan Veltman dacht: „Wie belet mij het eens te probeeren?”

Hij vroeg aan iemand, of er in Nederland een uitgever was, die zelf de manuscripten doorlas en er ook over kon oordeelen. Men verwees hem naar den heer Callenbach. Dien heeft hij toen zijn eerste manuscript: „De Vlaamsche scharenslijper”, toegezonden, dat nu sedert lang is uitverkocht. Hij had er reeds spoedig succes mee en tevens sterk het gevoel, dat hij nu nooit meer iets zou kunnen schrijven. Dat was in 1913.

Doch het was bijna te voorzien, dat, toen hij eenmaal in het verleden ging terug leven, de herinneringen uit zijn Vlaamsche periode, zich al spoedig zouden verdringen. Niet lang na „De Vlaamsche scharenslijper” kwam dan ook: „De Vlaamsche stoelenmatter” en niet minder dan vijf omvangrijke Vlaamsche boeken heeft hij toen letterlijk achter elkaar geschreven. Toen begon hij ook met lectuur voor de jeugd.

De heer Veltman heeft altijd een zéér scherpe herinnering behouden van zijn vroegste jeugd. Zoo herinnert hij zich o.m. vele dingen uit den tijd, dat hij nog niet eens kon loopen. Een vriend van hem vond dat zoo merkwaardig, dat hij er opdiens verzoek een paar artikelen over schreef in een paedagogisch tijdschrift.

En hoewel hij in zijn „Oudwijk” (een geheel typische wijk van Utrecht, op een dorp gelijkend) nog steeds als leider van diverse jongensgroepen genoeg „materiaal” kon opdoen, geeft zijn levendige jeugdherinnering meestal stof genoeg om te schrijven.

De schrijver deelde mij mede, nog nooit iets te hebben verzonnen. Soms gaan er maanden voorbij zonder inspiratie. |175|

Toen Isings den „Vlaamschen stoelenmatterl’ geteekend had, stond de auteur verbaasd over de frappante gelijkenis. De teekenaar deelde hem echter mede, dat hij slechts nageteekend had, wat Veltman zoo klaar en duidelijk had geschreven.

Zooals de meeste schrijvers, misschien nog wel in sterker mate, ontleent de heer Veltman al zijn boeken-figuren, zijn „personen”, aan de werkelijkheid. In zijn eerste handschrift zette hij er zelfs hun werkelijke namen bij; natuurlijk komt er hier eens wat bij en gaat er daar eens wat af en worden de omstandigheden vaak gewijzigd, doch een feit is, dat de heer Veltman voor al zijn personen iemand genomen heeft, die werkelijk bestaat.

Toen G. Schrijver, jaren geleden, eens van de onwaarschijnlijkheid van een gebeuren had gewaagd, wilde de heer Veltman met de bewijsstukken aantoonen, dat de zaak zich zóó en niet anders, had toegedragen. In dit verband is ook van belang de mededeeling van den uitgever, dat Veltman’s „kleine” verhalen zelfs zóó „heusch” waren, dat de auteur er zelf bezwaar tegen had ze te publiceeren vanwege de groote doorzichtigheid. Wat de gegevens van zijn jeugd-lectuur betreft, deelde de schrijver mij nog mede, dat hij „spanning” in een boek, verafschuwt, omdat die, naar zijn meening, nooit waar is.

Meermalen heeft hij het werk van vooraanstaande christelijke kinderschrijvers, die hij overigens hoogacht, neergesmeten, om de martelende spanning, die bladzijden vol werd volgehouden. Zóó te schrijven, beteekent volgens Veltman: alcohol voor het kind.


Het valt te begrijpen, dat iemand, die eerst op zeer gevorderden leeftijd begon te schrijven en wiens werkzame leven geheel aan andere dingen gewijd was, niet literair geschoold is.

Dat Jan Veltman niettemin getoond heeft kwaliteiten te bezitten als volksschrijver, is een feit.

Bezien wij z’n werk critisch, dan blijkt al spoedig een tekort aan conceptie-vermogen. Zijn romans kenmerken zich door grillige afwisseling. Waarbij (zooals in „De Vlaamsche scharenslijper”) soms in het eerste gedeelte de belangstelling geheel geconcentreerd wordt op den hoofdpersoon, wiens geschiedenis |176| dan later geheel wordt verdrongen — of op sleeptouw gehouden, door een relaas van kleine vertellingen naar aanleiding van de bekeering van den hoofdpersoon tot de Evangelische-kerk. Niet zelden vervalt de schrijver dan in herhaling en mist het werk voor den critischen lezer, den schoonen samenhang, het kenmerk van ieder waarachtig kunstwerk.

Ook bij dezen christelijken auteur heeft de vorm moeten inboeten bij den geest: de evangeliseerende gedachte voert den boventoon.

Ik acht het niet onwaarschijnlijk, dat ook deze schrijver, onder de min of meer onbewusten druk van de christelijke pers, zijn talent meermalen heeft ingehouden.

Van het zeer omvangrijke oeuvre, — het getal zijner werken loopt naar de vijftig — heb ik mij bepaald tot het lezen zijner Vlaamsche romans. Het lezen daarvan was voor mij zeker geen straf. Veltman heeft de gave, goed te kunnen typeeren; kreeg, vooral door zijn evangelisatie-werk, een scherpen kijk op de menschen en zelf niet slecht bedeeld met een milden humor, is het hem meermalen gelukt, op kernachtige wijze, de Vlaamsche leute weer te geven. Niet weinige bladzijden van „De Vlaamsche scharenslijper”, doen uw gezicht ontspannen in een gullen lach. Want vooral voor ons, nuchtere Hollanders, heeft de Vlaamsche geestigheid een bizondere bekoring.

Ge neemt ze nog lang in uw gedachtenleven mee, als ge u eens rustig aan hun levenservaring hebt overgegeven: de leutige Pol, met zijn slijperskar en twaalf bij-baantjes, Ufrazie, de Vlaamsche vrouw en niet te vergeten Pol’s moeder, de zeer bizondere vrouw, wier geest heel zijn leven blijft beheerschen. En Charles, den Vlaamschen stoelenmatter, den sul-van-een-vent, die toch eindelijk wakker wordt, lichamelijk door de liefde, doch geestelijk door het evangelie, dat hem een kracht werd tot zaligheid. Bovenal voelt ge heel sterk in deze boeken van wonderlijke bekeeringen, de liefde tot het moeilijke, maar prachtige werk der evangelisatie. Van groote geestelijke inspanning getuigt deze arbeid. Er zijn daar vele zielen in duisterheid wij weten het: het Katholicisme van het Belgenland is leniger en (naïver?) dan in het Calvinistisch getinte Holland, waar de |177| massa nog altijd een flinke dosis nuchterheid bewaart voor al te kinderlijke ceremoniën.

Wat wij b.v. bij Streuvels vaak aan geestelijke diepte missen, vinden we bij Jan Veltman, al reikt literair diens werk niet aan dat van den grooten Vlaming. Doch, evenals het werk van den Protestantschen Vlaming, Frans van Schotelveld, geeft de Hollander Veltman ons een protestantsche visie op het Vlaamsche leven.


Er zijn toch vele mogelijkheden in een mensch aanwezig. Jan Veltman heeft ook in het uitdenken van vernuftigheden iets bizonders bereikt. Hij laat uw kinderen huizen, kerken, torens vouwen en dat alles uit een briefkaart. Zijn rustelooze geest arbeidt ook in hoogen ouderdom nog immer voort.

Hij gaf ons een aantal kinderverzen, die gerekend mogen worden tot de beste op dit gebied.

En wie hem van nabij kent, weet, dat hij de jeugd van onzen tijd gaarne ànders zou willen zien: zich vrij ontplooiend naar eigen aard en aanleg. Niet langs den kortsten en voordeeligsten weg opgeleid tot een „baantje”, maar tot welbewuste, sterke, ontwikkelde menschen in de maatschappij.

Na 1920 wijdde hij zich voornamelijk aan Evangelisatie onder de jeugd van 12-17 jaar en schreef weinig meer.

Van zijn 17e jaar af had hij de leiding eener Zondagsschool.


BIBLIOGRAFIE:

Romans en Novellen:

1913 „De Vlaamsche scharenslijper”.

1914 „De Vlaamsche stoelematter”.

1914 „Uit de Friesche wouden” (novellen).

1915 „Baje en haar kerkje”.

1915 „Van hooge kracht” (novellen).

1916 „De Vlaamsche spitsbroeders”.

1916 „Ombra”.

? „Een Vlaamsche vrouw”.

1918 „Verschoppelingen”.

1919 „Toch gevonden”.

1924 „Een zoon en zijn moeder”. |178|


Jeugdlectuur:

1916 „Trouwe vrienden”.

1918 „Het smidsgezin”.

1919 „Om moeder en Anneke”.

1919 „Wardje Rap”.

1920 „Alles uit een briefkaart” I (vier mappen).

1920 „Hoe Alie een broer kreeg”.

1920 „Hoe Rinus wijs werd”.

1920 „De oude tuinman en zijn buurkinderen”.

1920 „Om een likje stroop, alles overhoop” (een vertelling naar ouden trant).

1921 „Wij weten niets; God regeert”.

1921 „Gerlo en de kleine veedrijver”.

1921 „Wilde Kees en moeders wonde”.

1921 „Alles uit een briefkaart” II (vier mappen).

1921 „De school in de schuit”.

1921 „Met vacantie op Moerwoltshoeve”.

1922 „Rijden en varen” deel V van„Groei”, leesboek voor de Christelijke school.

1922 „Roel Ros”.

1922 „De gouden ring”.

1922 „Loei en Leo”.

1922 „Uit den jongenstijd van EIias Karbel”.

1923 „Schieringers”.

1923 „Vadertje Wim”.

1925 „Eer zij roepen zal Ik antwoorden”.

1925 „Van een jonker, die werkman en van een boendermaker, die jonker wilde worden”.

1925 „Kinderen van ’t Molenhuis”.

1925 „Jonge menschen van pak-aan”.

1925 „Van dakpannen en padzoekers”.

1925 „Kopje onder en de gevolgen er van”.

1926 „Als de een den ander helpt”.


Verspreid Werk:

„Op gladde plaatsen” (verhaal uit Belgenland) „De Spiegel” 1921-’22.

Kinderverzen in diverse jaargangen van „Vrij en blij”, „Unitas”, „De kinderkrant”.

Een aantal „Teltsjes” in „Yn tis eigen Tael”; bijdragen in het „Christelijk paedagogisch tijdschrift” en diverse jeugdbladen.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004