L. Penning (1854-1927)

L. Penning

Louwrens Penning 1) werd den 2den December 1854 te Waardhuizen geboren als zoon van Frans Michel Penning en Hendrika van der Beek. Zijn vader was daar sinds 1852 predikant bij de Chr. Geref. gemeente. In 1861 verhuisde Ds. Penning naar Landsmeer en kort daarop naar Bunde (Hannover), waar hij in 1869 overleed.

Door den nood gedreven keerde het gezin terug naar het vaderland en vestigde zich te Nieuwendijk (gem. Almkerk), waar Louwrens nog enkele jaren school ging op het Instituut „Hasselman”.

Doch hij moest spoedig, als oudste, iets gaan verdienen.

Men besloot een winkel te openen te Dussen. Per hondenkar werd de omtrek bewerkt, nadat Louwrens vergeefsche pogingen met een ezel had aangewend. Een periode van voorspoed volgde. Louwrens werd als twintigjarig winkelier reeds een persoon van gewicht, wiens talent om een brief te schrijven, een zekere reputatie had.

Penning schreef later: „Ik mag daarbij echter niet verzwijgen, dat ik de Nederlandsche taal slechts zeer gebrekkig kon schrijven; ik had namelijk school gegaan op een Duitsche lagere school en slechts korten tijd op een Nederlandsche school. Mijn brieven en opstellen krioelden dan ook van germanismen: die goede menschen beurden mij over het paard en ik meende nu ook wel eens voor een krant te kunnen schrijven. Ik zond een schets op |123| van een paar bladzijden, waaraan werkelijk hersenzweet kleefde. De uitgever antwoordde in hoffelijken vorm, dat zijn blad voor zulke schetsen niet geschikt was. Ik zond een tweede schets naar een ander blad en kreeg taal noch teeken. Toen wist ik wel, hoe laat het was”.

Toch werd de winkel hem langzamerhand te eng en solliciteerde hij bij een ouden vriend van zijn vader te Weener in Oost Friesland naar een betrekking in diens houthandel, alwaar hij als assistent en boekhouder werd aangesteld.

Hoewel hij daar in Duitschland aangename jaren doorbracht, kwam na enkele jaren de oude onrust opnieuw boven. Penning kreeg een sterke begeerte om predikant te worden. Hij begon in zijn vrije uren te studeeren, doch overwerkte zich zoodanig, dat de dokter hem den raad gaf, dit ideaal voor goed te laten varen. Later schreef hij er van: „Droevig boog ik het hoofd. Doch de Heere aanschouwde mijn diepen kommer en de gedachte vonkte door mijn ziel, dat nog eens mijn pen het Nederlandsche volk, dat ik liefheb, zou dienen”. Enkele dagen daarna schreef hij een gedicht voor een kalender, dat tot zijn groote voldoening werd opgenomen.

Vol ijver studeerde hij thans weer verder. In 1880 verliet hij Weener om in dienst te treden bij een graanhandelsfirma te Gorcum, voor welke firma hij veel in den omtrek moest reizen.

Daar in Gorcum begon Penning zijn journalistiek werk met een wekelijksch Buitenlandsch Overzicht voor „De Drie Provinciën”.

In 1888 verscheen in hetzelfde blad een feuilleton van zijn hand: „Het beleg van Gorcum” en daarop een tweede: „De watervloed”. Hoewel deze verhalen bij de lezers in den smaak vielen, durfde voorloopig geen uitgever het er mee probeeren.

Toen, den 1sten januari 1896, kwam, wat Penning zelf noemde, „het keerpunt in zijn leven”. Jameson trachtte in Transvaal het Engelsche gezag te vestigen. Het plan mislukte volkomen, maar deze gebeurtenis deed bij Penning de oude liefde voor het Transvaalsche volk krachtig opvlammen. Reeds vele jaren vroeger waren zijn beide broers naar Zuid-Afrika vertrokken; alleen de tranen van zijn moeder hadden hem weerhouden er ook heen te gaan. Doch de sterke sympathie bleef en deze inval van Jameson |124| inspireerde hem tot het schrijven van zijn eerste Afrikaansche verhaal: „De helden van Zuid-Afrika”, dat, na eerst als feuilleton geplaatst te zijn, spoedig een uitgever vond.

Zoo verscheen Penning’s eerste werk in zijn twee en veertigste levensjaar. Spoedig daarna volgden „De scherpschutters van Zuid-Afrika” en „De ruiters van Zuid-Afrika”, en toen in het najaar van 1899 de groote Boerenoorlog losbrandde, aanvaardde Penning de uitnoodiging om hiervan de geschiedenis geregeld te beschrijven.

Zoo verschenen, in afleveringen, de drie deelen van „De oorlog in Zuid-Afrika”. De belangstelling hiervoor bleek buitengewoon.

In dezen zelfden tijd schreef hij ook de bekende „Wessels-serie” en van toen af was Penning’s naam als volksschrijver voorgoed gevestigd.


Zoo ging zijn wensch na lang wachten in vervulling en hij' voelde al spoedig de noodzakelijkheid meer tijd voor zijn letterkundigen arbeid te moeten vrijmaken.

De heeren Blankers, bij wie hij nog steeds in dienst was, waren hem hierin zeer ter wille; het werd nu zoo geregeld, dat hij de helft van de week in hun dienst blijven zou en zelf over de andere helft zou kunnen beschikken.

Toen verhuisde hij naar Zeist.

De Zeister-periode vormde een overgang tusschen het handelsleven en de journalistiek. In 1906 vertrok hij naar Apeldoorn, waar hij de exploitatie van het christelijk weekblad „De Veluwe” overnam en het „Christelijk Volksblad voor het Huisgezin” oprichtte.

Later volgde de benoeming aan het nieuw op te richten „Arnhemsch Dagblad”; in verband daarmee vestigde hij zich in 1909 te Arnhem. Zijn arbeid was voor een groot deel administratief. Toch bleef hij steeds een deel der redactiewerkzaamheden voor zijn rekening nemen, zooals het Binnenlandsch Overzicht en het feuilleton. Het „Arnhemsch Dagblad”, dat zich op den duur moeilijk kon handhaven, werd in 1918 door „De Standaard” overgenomen. In verband daarmee ging Penning in 1919 over in dienst van „De Stichtsche Courant” te Utrecht, waar hij later |125| zorgde voor het weekblad „Het Vaandel”. Gelijktijdig daarmee was hij ook belast met de exploitatie van het bijkantoor Utrecht van „De Standaard”.

Kort daarna ving de laatste periode van zijn leven aan, toen de uitgevers La Rivière en Voorhoeve te Zwolle en Callenbach te Nijkerk hem aanboden een reis naar Zuid-Afrika te ondernemen en daar nieuwe stof te verzamelen voor een aantal verhalen, die dan bij genoemde uitgevers het licht zouden zien.

Zoo nam Penning, die dit als zijn roeping voelde, in zijn negen en zestigste jaar afscheid van vrouw en kinderen, om zich den 8sten November 1922 in te schepen aan boord van de „Randfontein”. Hij had een voorspoedige reis, bracht in Zuid-Afrika een zeer aangenamen tijd door, trof zijn beide broeders, van wie hij den oudsten in veertig jaar niet had gezien, in den besten welstand aan en kwam den 8sten Juni 1923 als veriongd weer bij de zijnen terug.

De grijze auteur beschikte nu weer over gegevens in overvloed en toog met nieuwen moed aan den arbeid. Zelfs mocht hij, in de laatste periode van zijn leven, ook door het levende woord, het volk bereiken.

’s Zomers schreef hij zijn novellen en ’s winters trok hij er op uit, het gansche land door, om te vertellen van zijn geliefd, zonlnig Zuid-Afrika. Honderden malen is hij de laatste drie jaar opgetreden, soms twee maal op één avond, zonder rust, totdat hij ten slotte smartelijk moest ervaren, hoe broos zelfs het leven der sterksten is. Hoewel hij er eerst moeilijk in kon berusten, gaf hij het, toen hij eenmaal ziek te bed lag, volkomen over in Gods Vaderhand. ja, sterker nog, aldus Dr. Penning, hij heeft op zijn ziekbed schoone dagen beleefd. Den dag vóór Kerstmis hoorde ik hem nog dit zeggen: — Ik heb veel heerlijke Kerstfeesten beleefd, maar dit zal het heerlijkste kerstfeest van mijn leven worden.

Dan zong het in hem: — Hoe zal ik U ontvangen, hoe wilt Gij zijn begroet.

Hij heeft Jezus ontvangen op dat Kerstfeest en enkele weken later ontving God hem in het Vaderhuis. |126|

Zaterdag 15 Januari 1927 stonden we, met vele van vaders vrienden, in de rotonde van het Utrechtsche kerkhof geschaard om de zwarte baar. Daar lag onze lieve doode, met droeve harten bedachten we ons groot verlies en toch — eeuwigheidslicht viel er in deze duisternis. Het was hier een van die tegenstellingen, die vader dikwijls zoo diep in zijn ziel hebben ontroerd: bij deze zwarte doodsbaar kon worden gesproken van eeuwig leven. En zoo zou ook vader zelf gewild hebben, dat het einde was: ook hier God geprezen in alles.


Penning’s werk is onafscheidelijk verbonden aan de mooiste oogenblikken uit onze jeugd. Wie had als hij de gave, onzen dorst naar heldenvereering te stillen? Hij was een romancier van meer dan gewone beteekenis. Hij beschikte over een geweldige fantasie: misschien beseffen wij dat nu eerst, nu hij er niet meer is. Want voor den intellectueel gevormde was het wel eens verdrietig, als hij later min of meer sceptisch moest staan tegenover Penning’s werk, dat immers zooveel „literaire” fouten vertoonde. Wie Penning echter ziet in zijn groote sociale beteekenis voor ons volk (men denke aan het stamverwante Zuid-Afrika) ziet hem in het juiste licht. Hij was vóór alles de man, die het volk verstond en door het volk verstaan werd.

En wij weten: Het geheim van zijn arbeidzaam, rijk leven, school in zijn blijmoedig christendom. Zijn nagedachtenis zal bij ons in eere blijven.


BIBLIOGRAFIE:

Romans en Novellen:

1896 „De helden van Zuid-Afrika”.

1897 „De scherpschutters van Zuid-Afrika”.

1898 „De ruiters van Zuid-Afrika”.

1899 „De leeuw van Modderspruit”. D.

1900 „Onder de Vrijstaatsche vlag”. D. In 1926 verscheen een omgewerkte druk onder den titel: „Tjaart van de Merwe”.

„De held van Spionkop”. D.

1902 „De verkenner van Christiaan de Wet”.

1903 „De overwinnaar van Nooitgedacht”. D.

„Vredeburg”. |127|

1903 „De trompetter van Gorcum”.

1904 „De kolonist van Duitsch West-Afrika”. D.

1905 „Russisch bloed”.

„De watervloed”.

„Onder de vlag van Jan Pietersz. Coen”.

1905 „Het beleg van Gorcum”.

„Naar huis”.

„De Olmhoeve”.

„De Redder in den nood”.

1907 „Op den tweesprong”.

„De wraak van den Stundist”, (Oranje-serie), no. 1.

„De broeders van St. Jan te ’s Heerenloo”.

1908 „Honderd jaar geleden”.

? „De schipbreuk”.

1910 „De bestorming van Arnhem”.

1911 „Juda de Makkabeër”. M.

„De leeuw van het Noorden”. M.

1914 ”De beide broeders”.

„Onder het veldteeken der Makkabeërs”. M.

1915 „Onder de Oranjevlag”.

„Veelbewogen dagen”.

„Voor vrijheid en recht”.

1916 „In het granaatvuur”.

„Makkabeërs triumphator”. M.

1917 „Om Gelre’s hertogskroon”.

„Servisch bloed” (feuilleton „Christelijk Volksblad”).

1918 „De Eilanders”.

„In den revolutiestorm” (feuilleton „Christelijk Volksblad”).

1920 „In de branding” (feuilleton „Timotheüs”).

1921 „Van de schemering tot het licht”.

1922 „De Geuzenkapitein”.

„De opperkapitein van Zierikzee”.

1923 „Novemberstorm”.

„Noodweer”.

1924 „De laatste worsteling”.

„Het lichtend spoor”.

„In de goudmijnen”.

1925 „De vaandrig van den Stedendwinger”.

„Jan Kordaat”.

1926 „Voortrekkersbloed”.

„Ten dage als ik riep . . .”

„Tante Margriet” (feuilleton „Timotheüs”).

1927 „Het kruis in de wolken”.

1928 „In den greep van het goud”. |128|


Algemeene Werken:

1899-1903 „De oorlog in Zuid-Afrika” (3 dln.).

1899 „De vredesconferentie” (een gelijkenis).

1900 „Op het Boerencommando” (samenspraak voor 8 personen). D.

„Het Jameson-verraad”, Zuid-Afrikaansche vlugschriften no. 9.

1901 „Naar het Kaapsche commando” (samenspraak voor 8 personen).

„Materialisme en Christendom” (samenspraak voor 5 personen).

1902 „Verdedigers en verdrukkers der Afrikaansche vrijheid”.

1905 „Ons oude Nederland”.

1907 „Het leven van M.A. de Ruyter”.

1908 „Het einde van een koning”, (Oranje-serie) no. 32.

1909 „Het leven van J. Calvijn en zijn tijd”. E.

„Een blijde moeder en een verheugd volk”.

1910 „Om te gedenken”.

1911 „Beknopte geschiedenis der Christelijke Kerk” (leerboekje).

„Hoofdpersonen uit de Kerkgeschiedenis” (leesboekje).

1913 „Nederland en Oranje hereenigd”.

„Gelderlands bevrijding van het Fransche juk”.

„In naam van Oranje”.

„De vrijmaking der Surinaamsche slaven”.

„Oranje boven!”

1922 „Mijn reis naar Zuid-Afrika” (feuilleton „Timotheüs”).

1927 „Uit mijn leven”.


Afkortingen:

D.: vertaald in het Duitsch.

E.: vertaald in het Engelsch.

M.: vertaald in het Maleisch.




1. In de 7e uitgave van „De leeuw van Modderspruit” gaf Dr. F.M. Penning, zoon van den schrijver een levensschets, welke door mij, met toestemming van den auteur, op den voet werd gevolgd. Ook bij het samenstellen der bibliografie verleende Dr. Penning zijn volle medewerking. (P.J.R.)







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004