J. Lens

J. Lens

De heer Lens werd den 13den Maart 1877 te Leiden geboren, alwaar hij werd opgeleid tot onderwijzer.

In 1905 volgde zijn benoeming tot Hoofd te Wageningen, terwijl hij sinds 1910 als zoodanig te Den Haag werkzaam is.

Een schrijver, die zijn oorspronkelijken belletristischen aanleg (hij schreef ook eenige verzen), niet in die mate ontwikkeld heeft, dat hij te noemen valt onder de christelijke romanciers van dezen tijd, en die niettemin toch, door allerlei banden, aan de ontwikkeling der christelijke belletrie is verbonden.

Zijn literaire werkzaamheid dateert reeds van het jaar 1898, toen hij in samenwerking met Dr. J.C. de Moor, K.G.J. Schouten en J.A. Koek een werkje verzorgde voor de C.J.M.V., getiteld: „Proeve eener handleiding bij de beoefening der Nederlandsche Letterkunde op de Christelijke Jongelingsvereeniging”; in 1901 gevolgd door een bundel: „Uit de Schatkamer” (voordrachten met aanteekeningen).

Van 1899 tot omstreeks 1910, maakte hij ook deel uit der redactie van het „Maandblad voor Letterkunde”, een uitgave op bescheiden voet, welke niettemin veel heeft bijgedragen tot de aesthetische ontwikkeling van vele christelijke jongeren, wier eerste literaire bijdragen in dit blad werden geplaatst.

Ook van het bekende „Ons Tijdschrift” was hij van 1904 tot 1914 redacteur, waardoor hij vele jaren actief deel nam aan het christelijk letterkundig leven, in een niet onbelangrijke periode.

Zijn schoolwerk leidde hem als vanzelf in de paedagogische richting. Zoo ontstonden zijn kinderschetsen, later gebundeld in „Jeugd”. Een bundel, die onmiddellijk zijn oorspronkelijken belletristischen aanleg verraadt. |110|

Misschien is dit het meest karakteristieke werk van den schrijver Lens, waarin hij zijn paedagogisch inzicht, zijn scherpe visie op het kinderleven, paart aan den belletristischen vorm, waardoor deze schetsen ongemeen wonnen aan waarde.

Doch niet alleen óver, doch ook vóór kinderen heeft Lens geschreven, deels onder eigen naam, deels onder pseudoniem: J. Berkhout.

Zijn boeken: „Uit Jan Springers jongensjaren” en„Rhandensche jongens” kunnen genoemd worden als gezonde, christelijke jeugdlectuur.

Als voortrekker van de C.J.M.V. is zijn leven nauw vergroeid met den bloei dezer organisatie. Zijn aandeel in het perswerk van de C.J.M.V., beperkte zich niet tot de reeds genoemde uitgaven sinds 1899, doch ook in het latere „Korenland”, dat met cultureele bedoelingen wordt uitgegeven, gaf hij weer leiding.

Sinds 1920 is hij voorts eind-redacteur van „De School met den Bijbel”. Onvermoeid werker, verzorgde hij verschillende leesboeken en bloemlezingen voor de christelijke school, terwijl hij tevens redacteur is van „Van Bleek’s bibliotheek voor jongens en meisjes”.


Tot het schrijven van zijn (in alle opzichten) historisch verhaal: „Barto, de Drapeniersleerling”, werd hij aangespoord door Prof. Z.W. Sneller, die hem de stof aanwees.

Dat hij de belletrie niet geheel en al ontrouw wil worden, blijkt uit het feit, dat deze auteur bij tusschenpoozen werktaan een familieroman uit den mobilisatie en na-oorlogschen tijd, voor het spoedige voltooien ontbreekt hem helaas de noodige rust.


Medewerking verleent hij o.m. aan: „Vrij en Blij”, „Timotheus”, „Stemmen des Tijds”, „De Nederlander” e.a..


BIBLIOGRAFIE:

Romans en Novellen:

1924 „Jeugd” (Kinderschetsen).

1926 „Barto, de Drapeniersleerling”. |111|


Jeugdlectuur:

1915 „Uit Jan Springers jongensjaren” (onder pseudoniem J. Berkhout).

1917 „Rhandensche jongens”.

1918 „Kinderen” (onder pseudoniem J. Berkhout).

1930 „Drie schoft Oranje boven” („Houzee!” Eerste christelijk Jeugd-jaarboek).


Algemeene werken:

1898 „Proeve eener handleiding bij de beoefening der Nederlandsche letterkunde op de Christelijke Jongelingsvereeniging” (in samenwerking met J.C. de Moor, K.G.J. Schouten en J.A. Kock).

1901 „Uit de schatkamer” (voordrachten met aanteekeningen, in samenwerking met J.C. de Moor en G.W. Putto).

1904 „Van strijd en zegen”. Gedenkboek christelijk onderwijs, pag. 417-645; (in samenwerking met F. Kalsbeek en J.B. Meijner).

1904 „Bloei”. Bloemlezing voor de christelijke school, (in samenwerking met H.J. van Wijlen) 15 deeltjes.

1921 „Versjes om op te zeggen”, (in samenwerking met H.J. van Wijlen) 3 deeltjes.

1918/19 „Naar de bevrediging”, (in samenwerking met H.J. van Wijlen) 12 brochures.

1923 „Onze jubileerende Koningin”.

1927 „Taalwerk” (in samenwerking met A. Oosterwijk) 6 deeltjes.

1927 „Ouders en kinderen”. (En de school niet te vergeten). (Opvoedkundige opstellen).

1928 „Keur”, (bloemlezing voor de christelijke school, in samenwerking met A. Oosterwijk).

1928 „75 jaren”. Grepen uit de geschiedenis van de C.J.M.V..

1929 „Het land van den bruinen broeder” Java, (in samenwerking met H.A. van den Hoven van Genderen).

1930 „Een echte Oranje”.


Vertalingen en Bewerkingen:

1907 Louise Algenstaedt: ”In ’t land hunner vreemdelingschap”.

1923 J. de Liefde: „Vaderlandsche geschiedenis”.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004