Ph.A. Lansberg
Werd den 30sten Mei 1890 als zoon van een apotheker te Rotterdam, geboren.
Na de Gemeentelijke H.B.S. te Rotterdam doorloopen te hebben, studeerde hij, na volbracht Staatsexamen, Nederlandsche letteren aan de Leidsche hoogeschool. Deze studie moest hij door de mobilisatie, als reserve-officier, gedurende vier en een half jaar onderbreken.
Zijn loopbaan als leeraar begon hij, (inmiddels te Tienhoven gehuwd met de dochter van wijlen Ds. G.B. Fijn van Draad) te Vlissingen, was vervolgens aan een Gemeentelijke H.B.S. te Amsterdam werkzaam, om deze plaats September 1920 te verwisselen met Zeist, aan het christelijk Lyceum.
Sinds dien volbracht hij zijn verdere studie en voltooide deze door een proefschrift: Proeve eener descriptieve methodiek van het onderwijs in de Nederlandsche Letterkunde aan de scholen voor Middelbaar en Voorbereidend Hooger Onderwijk in Nederland.
Op verschillend literair-terrein heeft hij zich voorts bewogen.
Hij debuteerde met eenige letterkundig-aesthetiscbe beschouwingen in De Nederlander; plaatste daarna artikelen in Stemmen des Tijds, Vragen des Tijds en Vragen van den Dag.
Diverse schooluitgaven lagen als vanzelf in zijn lijn.
Hij achtte zich in de eerste plaats geroepen enkele auteurs, voor wie hij een speciale voorliefde had, nader tot het grootere publiek te brengen.
Zoo publiceerde hij een studie over De kleine Johannes II en III, als vervolg bedoeld op het werk van J. Ligthart, betreffende De kleine Johannes I. |105|
Zijn novelle: Die zijn geluk handhaaft, later in boekvorm verschenen, werd door De Spiegel bekroond.
Sedert Mei 1929 verzorgt de heer Lansberg het evangeliseerend belletristisch maandblad De Elisabeth-Bode, waaraan auteurs van alle positief-christelijke richtingen medewerken.
BIBLIOGRAFIE:
Romans en Novellen:
1928 Ter overwinning.
1928 In het verre land.
1929 Die zijn geluk handhaaft
Verzen:
1927 Verzen van stilte en inkeer; (bloemlezing in samenwerking met Mevr. A. van Hoogstraten-Schoch).
Algemeene Werken:
1924 Proeve eener descriptieve Methodiek (Academisch proefschrift).
1925 De kleine Johannes II en III; (een studie).
1927 Het Protestantisme in de Nederlandsche letterkunde.
Schooluitgaven:
1923 Gedichten van De Génestet, Staring en Potgieter.
1924 Vondels Gijsbreght van Aemstel en Leeuwendalers.
1924 Vondels Lucifer en Adam in ballingschap.
1925 Vondels Joseph in Dothan en Jephta.
1925 Protestantsch-letterkundige essays; (in samenwerking met Dr J.C. de Moor).
1925 Bilderdijk. Lyrische poëzie, in omlijsting van zijn leven.
1927 Leesboek; voor de laagste klassen van het christelijk Gymnasiaal-, Middelbaar-, Kweekschool- en U.L.O.-onderwijs; (met medewerking van Dr. C. Tazelaar).
1930 idem, eerste deel (met eenvoudiger leesstof en meer proza-lectuur dan het eerst verschenen deel).
1928 Uit Vondels lyriek: Liefde tot stad en staat, tot familie en vrienden, tot het geloof.
Letterkundige bijdragen o.a. in:
Stemmen des Tijds: De religieuse waarde van Potgieters poëzie; De dierenwereld in onze moderne lyriek; (opgenomen in Chr. letterkundige studiën 1925; In memoriam Prof. Dr. G. Kalff.
Radio-lezingen over letterkunde: De levende natuur in onze psalmen en gezangen (1928).
Vragen des Tijds (1923): Literatuur en leven.
|