J.C. de Koning

J.C. de Koning

Tot de populaire volksschrijvers behoort ongetwijfeld deze recht-Hollandsche hoofdonderwijzer, wiens pen schier onvermoeid gedreven wordt, ten dienste van school-, jeugd- en christelijke ontspanningslectuur.

Hij is het type van een bedachtzamen, degelijken Hollander, die strakke lijnen trekt.

Een auteur met veelzijdig talent. Vóór alles: verteller.

Zoowel zijn wekelijksche overzichten voor jong en oud, zijn Bijbelsche geschiedenissen, zijn verhalen voor „volwassenen” en de jeugd, al zijn werk getuigt van zin voor moraliseerend vertellen — een echt Hollandsche trek.

Geboren te Amsterdam 15 November 1877 — valt ervan mijn jeugd weinig te zeggen — aldus de heer De Koning.

Als jongen was ik dol op lezen. De leesboeken op school konden mij echter niet boeien; ze hadden dan, ook weinig aantrekkelijks — de „kindertoon” werd erin gemist. Het heerlijkste uurtje op school vond ik het vertellen. Ik vertelde ook toen al graag zèlf.

Mijn opleiding tot onderwijzer ontving ik aan de Gereformeerde Vormschool, directeur de heer R. Nogarede te Rotterdam, aan wiens school ik ook mijn onderwijzersloopbaan begon.

In 1907 werd ik hoofd van een school in Zeeuwsch-Vlaanderen, waar ik ook een deel van mijn jeugd doorbracht.

Ik was voorts werkzaam als hoofd in de gemeenten Zaamslag en Axel en sinds 1921 te Hillegom.

In 1907 schreef Bredee een prijsvraag uit voor de Zondagsschoollectuur. Ik zond een verhaaltje in, dat bekroond werd. Het verscheen December 1907 onder den titel „Liefde Wint” en is later herdrukt. |87|

Dit was mijn debuut.

Vervolgens gaf ik zoowel schoolleesboeken — jeugdlectuur en romans.

In 1919 verscheen o.m. bij Spruyt „Buitenjongens”, waarvan een vierde druk uitkwam.

Op Spruyt’s verzoek schreef ik een „kinderbijbel”: „De heilige Historie” (1914).

Van dit werk verscheen tevens een uitgave in kleiner formaat, waarvan in 1928 de derde druk verscheen. Voorts werd dit boek vertaald in het Afrikaansch, (2 drukken) en in het Maleisch, (2 drukken).

Bij Kok kwam o.m. uit „Het Groote Boek”, een z.g. kleuterbijbel, om voor te lezen aan kinderen van 4-7 jaar (1927).

— U vraagt mij — of ik met mijn werk een „bedoeling” heb?

Ons volk heeft behoefte aan degelijke, positief christelijke lectuur. Er aan mee te helpen, dat aan die behoefte wordt voldaan, was en is mijn streven.

„Om de kunst” was het mij nimmer te doen.

Dat deze schrijver werkt zonder „literaire” bedoelingen, was voor mij een reden te meer, hem dezelfde vragen te stellen als ik andere auteurs deed, o.a., over het „gehandicapt” zijn als christelijk auteur; over „moraliseerende” romans e.a..

— Of een christelijk auteur ook mogelijk gehandicapt kan zijn?

Me dunkt, in zooverre hij als christen zich in zijn werk openbaart, nooit. Zijn levensovertuiging mag hij nooit verloochenen, zijn gave nooit geweld doen. Hij moet zich geven, zooals hij is en als christen zal hij nooit zijn Heer mogen verloochenen. Maar het is mogelijk, dat een christen-auteur bij het uitbeelden zijner figuren, bij het beschrijven van toestanden en het schetsen van een milieu, op de vingers getikt wordt door zijn uitgever, die meent, dat een en ander het debiet van het boek schaden zal, en hem dus verzoekt, de scherpe kanten wat af te vijlen, iets weg te laten, enz..

Mij zelf is een dergelijke vraag wel eens in een bepaald geval gedaan. Inderdaad kàn daartoe aanleiding zijn; soms kan beter gezwegen, dan gesproken. Maar in het algemeen moet een auteur hierin niet gebonden zijn. Zijn eenige gebondenheid is die aan |88| de wetten, die de Heere óók aan een auteur stelt: doet het alles ter eere Gods.

U vraagt, of een christen-auteur realisme kan geven?

’t Ligt er maar aan, wat onder realisme verstaan wordt. In zoover realisme beteekent: het zich streng houden aan de werkelijkheid, in het weergeven van toestanden en gebeurtenissen, het beschrijven van personen en hun lotgevallen, zóó, dat de waarheid geen geweld wordt aangedaan, dus den eisch inhoudt, wáár te zijn, moet deze vraag zeker bevestigend beantwoord worden. Maar hier zijn toch grenzen.

Realisme heeft nu eenmaal een ongunstige beteekenis gekregen. Een christen-auteur mag nooit meewerken in de richting om maar alles en alles zonder reserve te noemen, te beschrijven, uit te beelden, en hij zal zich er voor moeten wachten, dat ooit zijn boek de verbeelding bevlekken, onreine gedachten wekken en een onheilige fantasie prikkelen zou.

U vraagt mij: Acht u het noodig, dat een christen-auteur moraliseert?

Moraliseeren: wat is dat? Ook een woord, dat vaak slechts in de allerongunstigste beteekenis genomen wordt. Moet het beduiden: den zedenmeester spelen, dan zeg ik: dat is niet noodig, dat mag nooit, ook niet, al wordt het met goede bedoeling gedaan. Het is bovendien ook buitengewoon vervelend. Maar in het woord moraliseeren, zit toch ook wel een goede kern. Moraal mag, moèt er in een boek zijn. Die zit al in de bedoeling, waarmee een christen-auteur zijn boek schrijft en die zal niet verborgen kunnen blijven bij de uitwerking der gedachten. Het is er mee als in het dagelijksch leven: hoè spreekt men over de dingen, hoe is onze levenshouding.

Iemands moraal voelt men, zelfs al formuleert hij ze niet. Maar nogmaals: „opzettelijk” moraliseeren moet achterwege blijven.

Hoe mijn „romans” ontstaan zijn? Uit de fantasie of uit de werkelijkheid?

Ik acht het niet gepast over het weinige, dat ik gaf, veel te zeggen. En het is ook niet van zoo groot belang. Maar als u ’t mij vraagt, antwoord ik: èn uit de fantasie, èn uit de |89| werkelijkheid. Of beter: Uit de werkelijkheid èn de fantasie. Ik heb getracht in mijn boeken een gedachte uit te spreken, vraagstukken te behandelen door het leven zélf geboden. Maar bij de uitwerking stonden mij mij bekende personen of toestanden voor den geest, die in mijn verbeelding zijn „omgevormd”. In groote trekken staat mij de loop, de ontwikkeling van het verhaal bij den aanvang van mijn schrijven, wel voor den geest, maar de details komen al schrijvende, wat, m.i., ook haast niet anders kan; al denkende en in-denkende en ontledende moèt elk onderdeel gestalte en vorm krijgen.

Tenslotte de laatste vraag: Wat is de norm voor een goed christelijk kinderboek?

’n Goed kinderboek moet eenvoudig, los van stijl zijn, naar den inhoud boeiend en spannend. Ja, er moet spanning in zijn; maar die spanning moet niet gezocht worden in allerlei onmogelijke avonturen en kwajongensstreken.

In dit opzicht ligt voor onze christen-jeugd-auteurs nog een heel terrein open. Laten we toch waken tegen een christelijk genre: „Dik Trom” en ons hoeden voor het schrijven van handelingen voor verkeerde practijken. En laten we anderzijds op onze hoede zijn voor dat onwaarachtig gedoe, dat kinderen doet spreken en handelen als groote menschen. Men maakt er vaak „ervaren vromen” van. Geef het kind, zooals het is. Preek niet en láát niet preeken. Maar laat heel uw boek staan in de sfeer van ons christelijk samenleven, dat ook aan de jeugd zijn eigen eischen stelt. Een christelijk jeugdboek behoeft niet persé te bevatten een „bekeeringsmotief”, maar wel moet van elk goed jeugdboek een opvoedende kracht uitgaan.


BIBLIOGRAFIE:

Romans:

1916 „Op en om den Eikenhof” (herdrukt in de serie: „Goet-Frisch-Claer”) (onder pseudoniem: Zelandia), 2e druk 1920.

1919 „Hooger op”.

1921 „Jan Waanders”, 2e druk 1925.

1927 „De Zusters”. |90|


Jeugdlectuur:

1907 „Liefde Wint” (onder pseudoniem: Zelandia).

1909 „In den Levensstrijd” (herdrukt onder den titel: „Door donkere dagen”), (onder pseudoniem: Zelandia).

1914 „Door God geleid”.

1919 „Buitenjongens”, 4e druk.

1925 „Op ’t verkeerde pad”.

1927 „Frank’s verzoeking”.

1930 „Kameraden”.

1930 „Bunyan’s Christenreis” (voor de jeugd bewerkt).


Algemeene Werken:

1921 „De Heilige Historie” (Kinderbijbel) idem kleine uitgave 3e druk. Vertaald in het Afrikaansch (2 drukken) en in het Maleisch (2 drukken).

1927 „Het Groote Boek” (de Bijbel voor kinderen van 4-7 jaar).

1923 „De klokken luiden” (Jubileumboekje).

1928 „Een met haar volk” (Koningin Emma).


Schooluitgaven:

1908 „Uit een kleine wereld” (3 deeltjes voor ’t 2e leerjaar).

1913 „Strijd en Overwinning” (Zendingsleesboek), 3e druk.

1921 „Leven” (leesboek voor de Christelijke School, in samenwerking met P. den Boer, later F. André, 13 deeltjes).

1928 „Van verre landen” idem.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004