G.C. Hoogewerff

G.C. Hoogewerff

Deze schrijver werd 3 Juni 1857 te Rotterdam geboren. Hij verloor op zijn tiende jaar zijn vader en was daardoor genoodzaakt zoo spoedig mogelijk, althans gedeeltelijk, in zijn onderhoud te voorzien.

Zijn onderwijs genoot hij op de openbare school voor U.L.O. te Delfshaven, later op de Nutsschool voor U.L.O. te Rotterdam, het stedelijk gymnasium te Doetinchem en de Gemeentelijke Normaalschool tot opleiding van onderwijzers te Rotterdam. Na 1875 vormde hij zich door eigen studie.

Hij was van 1873 tot 1 Januari 1881 werkzaam bij het bijzonder M.U.L.O. te Rotterdam. Met ingang van 1 Januari 1881 werd hij benoemd tot leraar in de Nederlandsche taal en letterkunde aan het Gymnasius en de H.B.S. 5 j.c. te Amersfoort. 1 Juli 1903 volgde de benoeming tot Directeur der Gemeentelijke H.B.S. met 5 j.c. te Hilversum, welk ambt hij tot 1 September 1926 bekleedde.


De auteur Hoogewerff debuteerde op negentienjarigen leeftijd met een kerstboekje: „Het Kerstfeest op den Vuurtoren”. Als „honorarium” ontving hij 200 exemplaren van zijn boekje, die hij uitdeelde onder de leerlingen van zijn Zondagsschool. In dien tijd volgden nog een paar kleine werkjes bij Höveker te Amsterdam. In 1883 begon hij boeken te schrijven voor jongelieden. In 1892 gaf hij bij C.G. Callenbach te Nijkerk uit: „Petrus Dathenus”, een tragedie in vijf bedrijven. Dit drama werd te Antwerpen bekroond met nog een ander stuk, als antwoord op een prijsvraag, uitgeschreven door de Vlaamsche Academie voor Kunsten en Wetenschappen. Hier te lande trok het weinig de aandacht. |57|

Van 1903 tot 1922 bleef de litteraire productie beperkt tot een biografie van Dr. H. Pierson, president-directeur der Heldring-gestichten te Zetten (1914). Toen hij den tijd zag naderen, waarin hij zijn betrekking zou moeten neerleggen met het oog op zijn leeftijd, begon hij zich weer met letterkundigen arbeid bezig te houden, met het doel, daarbij de goede, oude traditie voort te zetten van de Engelsche romantische school, die in de 19de eeuw in geheel Europa en ook in onze letterkunde gevolgd werd, maar die, sedert het opkomen en de navolging van het Fransche en Russische Naturalisme en de huldiging der z.g. „woordkunst”, ten onzent werd veronachtzaamd.

De stof voor zijn boeken ontleend de schrijver voornamelijk aan de Vaderlandsche Kerkgeschiedenis. Zoo behandelt hij in De Joffers van Beckom den marteldood van Maria van Beckom en van Ursel „haars broeders wijf”, die in 1544 op het Galgenveld te Delden „met den viere” gestraft werden als ketterschen en aanhangsters van de leer van David Jorisz. Ook maakt men in dit boek kennis met de belangwekkende figuur van Anastasius Veluanus (Jan Gerritsz. Verstege), pastoor te Garderen, een van onze eerste hervormers.

De held van De Profeet is de in vele opzichten zoo raadselachtige David Jorisz., die zich aanvankelijk aansloot bij de Sacramentisten te Delft, toen overging tot de Wederdoopers en eindelijk een eigen secte stichtte. Het veelbewogen leven van dezen onzaligen man, die zichzelf de laatste en de hoogste openbaring Gods noemde en voor zijn duistere, zwoel-mystieke leeringen een hooger gezag eischte dan voor de woorden van den Heere Christus en de apostelen, wordt in dit boek in romantischen vorm, maar toch historisch getrouw geschetst.

Zijn langdurig verblijf te Amersfoort gaf den auteur aanleiding tot het schrijven van zijn romans De Gave Gods en De Heksenhamer.

In het eerste boek wordt ons de oude stad geteekend in de jaren 1520-1526. Een droevige geschiedenis, door de nonnen van het Sint-Aagtenklooster opgeteekend in haar kroniek, overgenomen in de „Beschrijving der Stad Amersfoort” door A. van Bemmel, leverde voornamelijk de stof voor het verhaal. Een |58| van de pestepidemieën, die in de 16e eeuw deze gewesten en ook de stad Amersfoort hebben geteisterd, wordt door den schrijver verplaatst naar het jaar 1520. De builenpest werd door het volk uit bijgeloovige vrees „de Gave Gods” genoemd tot ver in de 17e eeuw. In dit werk wordt ook het ontstaan der „Luthersche ketterij” hier te lande beschreven, weldra, evenals de leer der Sacramentisten door de keizerlijke inquisitie onderdrukt. Het gevoelen van de vereerders van Erasmus wordt hier mede uiteengezet.

De stof voor De Heksenhamer is ontleend aan het verslag van het groote heksenproces, dat in 1595 voor het Hof van Utrecht is gevoerd, in de „Batavia Illustrata” van Simon van Leeuwen. De veroordeelden, twee mannen, twee vrouwen en drie kinderen, woonden te Amersfoort en in het tegenwoordige dorp Hoogland.

In dezen roman komen de meeningen van de verdedigers der heksenvervolging en die van hun tegenstanders met elkaar in botsing. De christelijke barmhartigheid en het gezond verstand behouden tenslotte de overhand. Wij waren in dit opzicht onze naburen ver vooruit.

Het Groote Mysterie behandelt in romantischen vorm de geschiedenis van Onesimus, den slaaf van Filemon, burger van Colosse, zijn bekeering door Paulus en zijn terugkeer tot zijn heer. Het boek geeft tevens een beeld van de zeden, de gewoonten en de levensomstandigheden in de Klein-Aziatische gewesten gedurende de eerste eeuw van het christendom.

In De Bijbelschipper wordt de opkomst en de vestiging geteekend van het Calvinisme in Noord-Nederland en dat wel in een bepaalde stad, n.l. Leiden. De bijbelschipper is een historisch persoon. Deze eenvoudige man, die met zijn schuit Leiden en de omliggende dorpen en gehuchten bezocht, ventte met gevaar voor zijn leven bijbels, nieuwe testamenten en godsdienstige geschriften en hielp zoo mede de stichting eener georganiseerde Gereformeerde Kerk te Leiden voorbereiden. Ook de troebelen van den beeldenstorm te Leiden in 1566 worden in dezen roman geschetst. |59|

Betreffende Jacob Martens, deelde de schrijver mij mede: Dit boek is misschien meer dan de andere een tendenzroman. ’t Werd geschreven om de voorgeschiedenis van den tachtigjarigen oorlog te verhalen en tevens om te protesteeren tegen een onware, partijdige voorstelling der historische feiten, die in christelijke kringen nog maar al te zeer gebruikelijk is. De Watergeuzen waren geen „vrijheidshelden”, al heeft Prins Willem van Oranje ze voor de zaak der vrijheid willen gebruiken. Evenwel hebben hun daden, onder bestiering Gods, tot den ommekeer in Holland den stoot gegeven. Nobele figuren, als Jacob Martens en Frederik van Dorp, waren onder hen uitzonderingen.

Wij moeten den moord op de Gorcumsche priesters gepleegd — ten slotte de wreede en domme daad van twee dronken Luikerwalen — een schandstuk durven noemen. Ten slotte: Jacob Martens, de zoon van den president van den Raad van Vlaanderen, die zijn familie, zijn toekomst, zijn levensgeluk, en eindelijk zijn leven gaf voor de zaak van de vrijheid en van het gezuiverd christelijk geloof, moge ook in dezen tijd, nu donkere machten dat geloof belagen, ons allen een: „Weest getrouw tot het einde” toeroepen!


BIBLIOGRAFIE:

Historische Romans, Novellen, Drama’s en Biografie:

1892 „Petrus Dathenus” (Drama in 5 bedrijven).

1897 „De Dansclub” (Samenspraak).

1898 „Slecht Humeur” idem.

1902 H. Pierson in „Mannen en Vrouwen van beteekenis”.

1914 „Hendrik Pierson” (Levensbeschrijving).

1922 „Jacob Martens”.

1924 „De Joffers van Beckom”.

1926 „De Profeet”.

1928 „De Gave Gods”.

1929 „Het Groote Mysterie”.

1930 „De Bijbelschipper”.

1930 In „Liederen van Groot-Nederland” verzameld door F.R. Coers Fr.zn. een uitgave van het „Stichtelijck Liedboecxken” van David Jorisz. met Inleiding en Aanteekeningen.

1929-1930 „De Heksenhamer” als feuilleton in het weekblad „Woord en Geest”. Dit werk zal in boekvorm worden uitgegeven. |60|


In voorbereiding:

„Tanchelm” (Historische Roman).


Jeugdlectuur:

1884 „Een Schipbreukeling” 2e dr. 1900.

1885 „De Martelaars der eerste Christengemeenten” I. II. III. Ignatius, Blandina en Ponticus en Polycarpus. 2e dr. 1898.

1887 „De Zoon der Ster”; 2e dr. onder den titel: „Bar Cochba, de valsche Messias” 1899.

1888 „De Vrijbuiters van Kennemerland” 2e dr. 1914.

1889 „Theodora”.

1890 „De Priester van Pele”.

1890 „Celestine, de kleine kunstrijderes”.

1896 „De Ketellapper van Elstow” 2e dr. 1904, 3e dr. 1911.

1900 „Donkere Dagen”.

1902 „De Kermiswagen” 2e dr. 1910, 3e dr. 1919.

1929 „Onder de Duinkerkers” (Bekroond).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004