Lucas Lindeboom (1845-1933)

Door het Geloof. Opwekkende rede

in: Jan Engelbert Vonkenberg (red.)

De Groninger Bondsdag 1912

Redevoeringen en referaten gehouden in de 24ste algemeene vergadering van den Nederl. Bond van jongel. vereenigingen op Geref. grondslag. 16 Mei 1912, Zwijndrecht (Bondsbureau) 1912, 39-45

a



Waarde Jongelingen, Jeugdige Vrienden en Broeders, vereend onder de Gereformeerde Vlag,



Op dezen uwen Bondsdag, uw feestdag, wacht gij van mij een opwekkend woord. Uw Bestuur noodigde mij daartoe uit. Volgaarne heb ik die opdracht aanvaard. Als ik Christelijke jongelingen en jonge mannen bijeen zie, als ik deze schare van Gereformeerde jongelingen uit alle deelen van ons Vaderland aanschouw, dan is het mij of ik het lied Hammaäloth, Psalm 127, hoor: „Gelijk de pijlen zijn in de hand eens helds, zoodanig zijn de zonen der jeugd. Welgelukzalig is de man, die zijnen pijlkoker met dezelve gevuld heeft; zij zullen niet beschaamd worden als zij met de vijanden spreken zullen in de poort”.


Niet alle zonen waren, niet alle zonen zijn in dezen tijd, de eere en de vreugde van hun vaders en moeders, van hun Kerk, van hun volk en land. Gij wilt het zijn en meer en meer worden. Als Christelijke jongelingen treedt gij op; uw Bond heft omhoog de aloude Gereformeerde vlag, die in Nederland de christelijk-nationaal-historische vlag is. Hoe groot een macht, hoe rijk een zegen kunt en zult gij zijn, ieder van u en gij met alle Christelijke jongelingen te zamen, indien de Gereformeerde vlag waarlijk de uitdrukking is van uw leven, zooals de menschen het zien en zooals Gods oog u doorziet.

Wat deze uwe banier beteekent en hoe gij haar eere en trouw zult bewijzen — zie, dàt mag wel alle dagen voor een ieder voorwerp van biddend onderzoek en drang tot zelfonderzoek zijn. Hoe meer ook het saamleven in den Bond die kennis verrijkt en verheldert, des te meer zal het Bondsleven bloeien en vruchten dragen, en zal in de onderscheidene kringen, waar God u plaatste en later u plaatsen zal, worden gezien de kracht en de liefelijkheid van het geloof en den dienst Gods, tot heerlijkheid van onzen Vader, die in de hemelen is. |40|

Indien mijn woord van opwekking hiertoe mag dienen, bij u en in u het besef van en de liefde voor het kenmerkende van uwe Bondsvlag te verlevendigen, en die ook aan anderen begeerlijk te maken — dan zal mijn wensch vervuld, mijn bede verhoord zijn.


Waardoor uw Bond zich kenmerkt, en hoe gij daaraan eer en trouw kunt bewijzen, dat is in één woord te zeggen: door het geloof.


Om dat te verstaan, hebben wij slechts te vragen: Wat is Gereformeerd, en wie mag zich noemen niet dien naam? Laat me echter eerst een andere vraag stellen die allicht als bedenking van meer dan één zijde zou worden gedaan, n.l. deze: Is „het geloof” een kenmerk alleen van Gereformeerden, om niet te vragen: van Gereformeerde jongelingen? Is het geloof niet het gemeenschappelijk kenmerk van allen die door Jezus Christus den Heere de zaligheid verwachten, gelijk de Schrift zegt: „Die gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden”, Mark. 16 : 16; en: „Met het hart gelooft men tot rechtvaardigheid, en met den mond belijdt men tot zaligheid”. Rom. 10 : 10? Ongetwijfeld. ’t Geloof is het kenmerk van alle ware christenen, en dat zoowel van grijsaards als van jeugdigen, van jongelingen en jongedochters, van mannen en vrouwen.

Ieder Gereformeerde, elke Gereformeerden Bond staat derhalve midden in de belijdende Christenheid, en belijdt door zijn naam en banier op zijn terrein den Christus Gods, den éénen Zaligmaker en Heere, te willen dienen en verheerlijken. Maar waarom dan „Gereformeerd”? Is de naam „Christelijk” dan niet christelijk, niet geloovig genoeg? Allerlei menschen en bonden en secten bedekken zich thans, gelijk ook in vorige tijden, met den Christelijken naam; ook zelfs dezulken die het goddelijk gezag der Heilige Schrift verwerpen, de z.g. heilsfeiten loochenen, en in Jezus Christus, den Heere, slechts een mensch uit de menschen zien.

En ook onder hen die den Heere Jezus aanbidden als den Zaligmaker is veel en groot verschil van gevoelen en leering. De Gereformeerde wil niets meer en niets minder zijn dan een Christen. Hij gelooft en belijdt niets meer en niets minder dan het algemeen, het Katholiek, ongetwijfeld Christelijk geloof. Maar in den naam „Gereformeerd” ligt ook de heldere aanduiding van den inhoud en den aard van het Christelijk geloof. En juist omdat men dien inhoud niet wil, met die leer niet instemd, maar zich daartegen verheft, daarom willen velen dien naam niet en dekken zij met den naam „christelijk” allerlei vage gevoelens en leeringen die het christelijk geloof slechts ten deele en gebrekkig vertolken, of ook lijnrecht daartegen ingaan.

Wat is Gereformeerd? Waarlijk, niet alles wat onder dien naam in stilte verbreid, of ook luide uitgevent wordt. Wat Gereformeerd is, kan ieder belangstellende te weten komen. |41|

De kenbronnen zijn de aloude Belijdenisschriften der Gereformeerde Kerken; en voor enkele stuivers kan ieder zich die verschaffen. Tegenover ’t bijgeloof en ’t ongeloof wordt in die geloofsgetuigenissen de Heilige Schrift beleden als het onfeilbaar Woord van God, en alle leeringen verworpen die daarmede niet overeen komen, uit dat Woord niet genomen zijn, hoe wijs, hoe vroom ze ook klinken. Naar het Woord wordt beleden de doodschuld des menschen en zijn diepe verdorvenheid, en daar tegenover de rijkdom en kracht der souvereine liefde en genade van God, die Zijn eigen Zoon heeft gegeven en gezonden tot een schuldverzoener en zaligmaker, en door den Heiligen Geest zondaren wederbaart en in het geloof met Christus vereenigt als de levende ranken van den waarachtigen wijnstok, om vruchten te dragen tot eere van God.

Om in één woord het kenmerkend Gereformeerde saam te vatten: de zaligheid en de ware religie is uit God, niet uit den mensch! Uit den mensch, den ouden en den jongen, komt niets voort dan wat zondig en verdoemeniswaardig is. God is het, die zich een eigen volk heeft verkoren, en in allen werkt het willen en het werken naar Zijn welbehagen, waarvan de vrucht dan is: dat zij allen hunne zaligheid werken met vreezen en beven, strijdende den goeden strijd des geloofs, gestadig biddend om vergeving der zonden en verlossing van den Booze, om de verlichting en vertroosting van den Heiligen Geest.

Zie, dat is het oude, echte, Gereformeerd, Christelijk geloof.

Naar de beginselen van die Gereformeerde belijdenis wil de Gereformeerde jongelingsbond leven en werken. Die belijdenis des geloofs willen alle Gereformeerde jongelingen eeren in hun woorden en daden, tegenover allen die over hen zijn gesteld en die onder hen komen te staan. Dat geloof maakt van jongelingen geen saaie mannetjes; geen oppervlakkige, raptongige grootsprekers; geen opgeblazen pronkers met Gereformeerde namen en vormen; maar evenmin flauwhartige mooipraters om de gunst van menschen, of schijn-nederige napraters en naloopers van machtige wijzen en vromen; en ook geen om den broode tot oogendienaars licht kneedbare knechten van werkgevers, die niet vragen naar God en Zijn gebod, maar wel zelf als een soort goden willen heerschen over de lichamen en de zielen der menschen.

Juist de Gereformeerde belijdenis leert en eert zoo uitdrukkelijk al de ordinantiën Gods, zoowel in het natuurlijke als in het geestelijke. Omdat onze Vader in Christus ook onze Schepper is, die voor elken leeftijd eigen behoeften en krachten, plichten en zegeningen heeft vastgelegd in Zijn scheppende constitutie aller dingen en aller menschen, en in Zijn Woord tot ouders en kinderen, jongen en ouden, mannen en vrouwen, heeren en dienstbaren, overheden en onderdanen, onderscheidenlijk spreekt.

Wat dunkt u van een Jozef, die de bangste verleiding weerstaat met het eenige schild en wapen van de vreeze Gods. „Hoe zoude |42| ik dan dit een zoo groot kwaad doen en zondigen tegen God?” Gen. 39 : 9. Van Mozes, die, groot geworden zijnde, de smaadheid van het volks Gods verkiest boven de eere en de schatten en het schitterend vooruitzicht van een lid der Egyptische Koningsfamilie? Hebr. 11 : 24-26. Van de drie jonge prinsen uit juda in Babel, die zelfs voor de dreiging met den vurigen oven niet wijken? Dan. 3.

Inderdaad, als ’t maar echte Gereformeerde, echte Christelijke jongelingen zijn, dan zijn zij ook wel jong en vol leven, frisch, krachtig en moedig; veel meer en veel beter en veel langer ook, dan de wereldsche jonge menschen, van wie niet weinigen vóór zij de 30 of 20 jaren bereikt hebben, reeds alle ideaal hebben verloren, van geblaseerdheid mat, gebroken van lijf en van geest. Wie in de jeugd God leeren vreezen en van Zijne genade in Christus al hun heil verwachten, hebben de belofte: niet alleen in de jonge jaren, ook in den mannelijken leeftijd, ja zelfs in den ouderdom nog groen en frisch te zullen zijn, als vruchtbare boomen in Godes hof. Ps. 92.


Gereformeerde jongelingen, kent en eert dan uw naam, uw banier, uw geslacht en familie, uw voorrecht en uw plicht!

De Schrift vermaant de ouders, hun kinderen te onderwijzen in de leering en vermaning des Heeren, en dat naar den eisch huns wegs; als een liefelijke drangreden is er bijgevoegd de verzekering: als de jongen ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken. (Spreuken 22 : 6).

De jongelingsleeftijd is de tijd van vorming en voorbereiding voor de levenstaak; daaraan moet ook uw saamleven in vereeniging dienstbaar wezen. Gij zijt de mannen van de naaste toekomst. Daarom ziet op u het volk van God in dankende en biddende verwachting, dat gij sieraden en steunpilaren moogt zijn en worden, in geheel uw leven, van de Kerk die Christus belijdt naar de Schriften, en in de onderscheidene kringen van het volksleven door woord en daad een zout en een licht, een voorbeeld voor allen, in de hoogte en in de laagte; toonbeelden van de kracht der genade, die de kinderen Gods ootmoedig en blijmoedig, liefderijk en barmhartig, opgewekt en getrouw, God tot eere en den naasten tot zegen, leert wandelen niet naar het vleesch, maar naar den geest; in voorspoed en tegenspoed al hun kracht en troost en eere zoekend alleen in den God des Verbonds, naar Zijn onfeilbaar eeuwig blijvend Woord.


Gereformeerde jongelingen, gij hebt een hoogen naam op te houden. Gij zijt zonen van een geslacht, dat ook in Nederland ten koste van goed en van bloed, door de kracht van hun God, de vrijheid heeft verworven, Hem te dienen naar Zijn Woord. Onze Gereformeerde belijdenis is doorweekt van het bloed onzer Vaderen. In de hitte der vervolging hebben zij, in 1562, hun geloofsbelijdenis gezonden aan den Koning van Spanje, die als Graaf der |43| Nederlanden hen regeerde en — ten doode toe liet verdrukken; opdat Zijne Majesteit daaruit zou zien, dat zij geen oproerlingen waren, maar alleen begeerden God te dienen naar Zijn Woord. „Al de reeds lijdzaam geleden pijnigingen en ballingschappen — zoo spraken zij tot Filips — bewijzen wel, dat onze begeerte ende gezindheid niet vleeschelijk is, dewijl wij naar den vleesche veel gemakkelijker zijn mochten, zonder deze leering voor te staan en te beweeren; maar hebbende de vreeze Gods voor oogen, verschrikt zijnde door dat dreijgement Jesu Christi, die daar zeit, dat Hij ons zal verloochenen voor Zijnen Vader, zoo wij Hem voor de menschen verloochenen: wij bieden den rugghe den slagen, de tonghen den messen, de mondden breijdelstokken, en het gansche lijf den vuere: wetende dat wie Christum volghen wil, hij zijn cruijs opnemen ende hem zelven verloochenen moet . . . .”

Wij beleven thans dagen van rust en vrede. Vele Gereformeerden zijn zelfs tot rijkdom, eere en macht gekomen. In breeden kring is het geen schande meer „Gereformeerd” te zijn. Zelfs is niet denkbeeldig het gevaar, vooral voor jongelingen, eenzijdig te worden in denken en verwachten, en somwijlen te droomen van aldoor wassenden voorspoed van het Gereformeerde volk.

Laat mij u mogen herinneren, dat de wereld altijd wereld blijft, en dat wie godzalig willen leven altijd hebben te rekenen op de vijandschap en den smaad en de verdrukking in allerlei vormen, wegen en middelen, van degenen, die de Wijsheid en de gerechtigheid Gods verwerpen, en daarom in de ware belijders niet anders dan lastige inlanders, sta-in-den-weg’s en schadeposten kunnen zien. Allen christenen, en vooral jongelingen en jongedochters, betaamt het te letten op de teekenen der tijden. God werkt krachtig met Zijn Geest. Er is een ontwaken der volken en ook worden alom de Wegen bereid tot verbreiding van het Evangelie.

Zijn er niet ook onder u, die zich den Heere ten dienste willen stellen in de verkondiging van de zaligheid in eigen land en in de heidenwereld?

De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinigen!

Maar ook de oude slang monstert haar krijgsheiren. Ongeloof en revolutie, bijgeloof en waangeloof van allerlei slag, vergulde en naakte ongerechtigheid en vuile zondelust, woelen en werken en kankeren in alle standen, onder alle christenvolken, ook in ons goede land.

Ai mij, ook uit de kringen der belijders, ook uit het Gereformeerde volk, zijn in de laatste tientallen jaren meer dan enkelen afgedwaald naar het vijandige kamp. God spare u allen, geliefde jongelingen, tot in lengte der jaren. Maar rekent hierop, als gij een leeftijd als b.v. den mijnen zult hebben bereikt, dan zal uw geloof op menige proef zijn gesteld. Want de teekenen der tijden, gezien in het licht van het profetisch Woord, kondigen, althans naar mijn inzien, duidelijk aan, dat niet verre meer zijn bange |44| tijden, waarin God de volkeren schudden zal en doen beven en waarin de strijd der beginselen van geloof en van ongeloof, tot volle ontwikkeling komend, den christenen het leven moeilijk zal maken. En wie dan het meest zuiver en getrouw Gereformeerd spreken en handelen zal, die zal den strijd het minst ontwijken, staan in de mogendheid des Heeren, en ook het meest den smaad en de smart der vijandschap moeten lijden. Maar, Godlof! die zal ook ervaren, dat deze is de overwinning die de wereld overwint: ons geloof! (1 Joh. 5). In bond met al de heiligen, die door het geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beloftenissen verkregen, de muilen der leeuwen toegestopt . . .; die opgeteekend stan in de Schrift als een wolke van getuigen, tot aansporing en tot bemoediging van de strijdende Kerk aller tijden.

Daarom dan, mijn jeugdige vrienden en bioeders; vaders en moeders; en gij mannen en vaders, die de duizenden jongelingen, in dezen Gereformeereen Bond vereenigd, helpt kweeken en leiden als leerjongens en dienstknechten van Christus, laat mij de opwekking:

Kent en eert, hoe langer hoe meer, uwe banier; toont in alles, echte en trouwe Gereformeerden te zijn,

mogen besluiten met dit woord van vermaning en bemoediging:

gelijk uw banier zich kenmerkt door het geloof, leeft gij, ieder voor zich en te zamen ook uit en door het geloof.

Alleen wie zelf waarlijk in Christus gelooft, kan in oprechtheid de Gereformeerde vlag, het Gereformeerde volk liefhebben, de ware christelijke leer omhelzen, verstaan en zijn leven daarnaar richten. Zij het daarom uw aller bede zonder ophouden, dat gij door den Geest van God de onmisbaarheid, algenoegzaamheid en dierbaarheid van den éénen Heere en Zaligmaker recht moogt kennen, en in die heiligende en zaligende kennis toenemen, om vrijmoedig en blijmoedig den Naam des Drieëenigen Gods te belijden en door geheel uw leven te verheerlijken. Onderzoekt, meer dan eenig menschelijk boek, het Woord van God. Maakt dankbaar gebruik van de leering en de leiding van ouders en leeraars, van allen die u kunnen en willen dienen met hunne gaven. Oefent u voortdurend, ook vooral in de kostelijke Belijdenisschriften; opdat van niemand uwer ooit kan worden gezegd: hij roemt wel op de Gereformeerde vlag, maar de Gereformeerde zaak kent hij niet recht, maar gij, eerlang zelfstandig optredend, als mannen en vaders in Kerk, Maatschappij en Staat ook anderen tot steun en leiding moogt kunnen zijn. Geeft Gode de eer, dat gij tot het Gereformeerde volk moogt behooren, en tracht, door uw godzalig leven en door uw woord, vele anderen, inzonderheid jonge menschen, voor den dienst van onzen Koning te winnen.

En zóó worde aan en in u allen, in ons allen, ouden en jeugdigen, vervuld Gods belofte van een jonge manschap, talrijk en |45| frisch als de morgendauw op de Oostersche velden, aan den Koning-Hoogepriester, in den honderdtienden Psalm:

Uw volk zal op Uw heirdag tot het strijden

Gewillig zijn, in heilig krijgssieraad;

U zal de dauw van uwe jeugd verblijden,

Geboren uit den vroegen dageraad.

Dat geve de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, de trouwe Verbonds-God van Zijn volk en hun zaad, naar den rijkdom Zijner genade!




a. Ook verschenen als overdruk, s.l. (s.n.) s.a.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004