[Over de Deputaten van Advies]

De Heraut voor de Gereformeerde Kerken in Nederland

onder redactie van H.H. Kuyper e.a., Amsterdam (De Heraut)
Nr. 2525 (13 juni 1926)

a



In de Ridderzaal van het Muiderslot heeft Hooft de bekende Latijnsche spreuk laten schilderen: Ne Juppiter quidem omnibus, d.w.z. zelfs Jupiter kan niet aan allen behagen. Ik denk, dat hij in die les van heidensche wijsheid troost zocht, wanneer hij als regent het ondervond, hoe moeilijk het is het allen menschen naar den zin te maken. Want hoe men het ook aanlegt, critiek is er altijd.

Ook Deputaten, die door de Generale Synode van Assen werden aangewezen om van advies te dienen, wanneer Kerkeraden of Classen zich in moeilijkheden bevonden in verband met de quaestie-Geelkerken, hebben dit wel ondervonden. Hoewel die Deputaten niet anders te doen hadden dan raad te geven en de besluiten der Synode toe te lichten, werden ze al spoedig voorgesteld als drie Groot-Inquisiteurs, die Nederland doortrokken om op ketterjacht te gaan. Zelfs sprak men van erger dan de Spaansche inquisitie, een overdrijving die het pikante van de vergelijking wel ietwat deed te loor gaan. Want van de folterbanken, waarmede de Spaansche inquisitie de verdachten tot bekentenis dwong, en van de schavotten en brandstapels, waartoe de ketters veroordeeld werden, kon toch in ernst niet worden gesproken. Heel veel zullen Deputaten zich van deze beschuldiging dan ook wel niet hebben aangetrokken. Want nieuw is ze niet. De libertijnen, die van geen leertucht in de Kerk wilden weten, hebben drie eeuwen geleden precies dezelfde beschuldiging,tegen onze Kerken ingebracht. Het ius inquisitionis, het recht van onderzoek of een predikant wel trouw was aan de belijdenis, kreten ze uit voor een „vernieuwing der Spaansche Inquisitie”. „Zulk een woord, merkt Dr H. Schokking op in zijn De leertucht in de Gereformeerde Kerk in Nederland blz. 276, sloeg dan in; bij het groote publiek kon zulk een gepeperde uitdrukking dienst doen om het streven der kerkelijke vergaderingen verdacht te maken.” Maar, zoo laat hij er op volgen, „de kerk liet zich daardoor niet van haar stuk brengen en hield vol, dat zij ’t recht had omtrent de leer harer eigen dienaren zich te vergewissen.”

Intusschen bleek al spoedig, dat deze Deputaten heusch niet zoo inquisitoriaal optraden. Van een geloofsonderzoek door hen ingesteld, was geen sprake. Ze zouden daartoe ook de bevoegdheid niet hebben gehad. Het recht van zulk een onderzoek komt alleen aan de kerkelijke vergaderingen toe. Zelfs werd in geen van de gevallen, waarin hun hulp werd ingeroepen, nog door hen advies gegeven om tot afzetting over te gaan. In plaats echter dat dit nu tot een billijker beoordeeling van hun arbeid leidde, kwam nu weer het verwijt, dat deze deputaten den moed misten om door te zetten. Voor de Generale Synode van Assen had men nog eerbied, al was men het met haar niet eens. Zij trad heroisch op; bij haar was er geen aarzeling; Dr Geelkerken en zijn kerkeraad, die het met de beslissing der Synode niet eens waren, werden terstond afgezet. Daaruit sprak nog de moed der overtuiging. Maar wat deze Deputaten deden, was niet anders dan schipperen.

Het ligt natuurlijk niet op onzen weg om Deputaten tegen deze aanklachten te verdedigen. Ze hebben een mandaat van de Generale Synode ontvangen en zullen tegenover de Synode rekenschap van hun adviezen hebben te geven. En het oordeel, of ze hun opdracht getrouw vervuld hebben, komt alleen aan de Synode toe. Zelfs zou het al zeer onkiesch zijn, waar het hier gevallen van tucht betreft en daarbij voor de betrokken personen zooveel op het spel staat, desaangaande publieke mededeelingen te doen. Kerkelijk tucht dient noooit om te verderven, maar om te behouden. Eerst wanneer het blijkt, dat dit onmogelijk is, omdat de personen, tegen wie bezwaar wordt ingebracht, zich niet meer laten overtuigen, zouden scherpere maatregelen noodig zijn. En zeker moet vooral hier met groote behoedzaamheid en voorzichtigheid worden opgetreden, waar het gevaar bestaat, dat anders de scheuring in onze kerken nog ernstiger zou worden dan ze nu reeds is. De taak, die Deputaten te vervullen hebben, is daarom moeilijk genoeg. En ze zullen bij de vervulling van die taak zich niet laten beïnvloeden door critiek van links of rechts, maar alleen vragen, wat plicht en roeping hun voorschrijft.

Slechts één vraag mogen we niet onbeantwoord laten, omdat ze van meer algemeenen aard is. De Synode, zegt men, heeft van Dr Geelkerken geeischt, dat hij zich met de beslissing te Assen genomen conformeeren zou en dit doen zou zonder voorbehoud. Toen Dr Geelkerken zich bereid verklaarde in zijn prediking en catechetisch onderwijs zich naar de beslissing der Synode te willen voegen, maar het voorbehoud maakte, dat het heele vraagstuk van Genesis 2 en 3 aan een nader onderzoek onderworpen zou worden, heeft de Synode dit antwoord onvoldoende gekeurd en hem geschorst en afgezet. Maar thans blijkt uit de verschillende verklaringen aan de predikanten, die bezwaar hebben tegen de besluiten der Asser Synode, voorgelegd, dat de kerkelijke vergaderingen tevreden zijn, wanneer zij verklaren zich ambtelijk te zullen conformeeren en hun bezwaren langs kerkelijken weg aan het oordeel der Synode te onderwerpen. Is dit, zoo vraagt men, geen meten met twee maten? Vergunt men aan deze predikanten niet, wat men aan Dr Geelkerken heeft geweigerd?

Zij, die deze vraag stellen, vergeten echter, dat de bedoelde gevallen hier niet gelijk staan. De zaak van Dr Geelkerken was voor de Generale Synode gebracht. Hij had gelegenheid ontvangen zijn opvattingen voor de Synode uiteen te zetten en te verdedigen. Over die opvattingen heeft de Synode uitspraak gedaan; ze verklaarde, dat Dr Geelkerken geen enkelen ernstigen grond voor deze opvattingen had aangevoerd en datgene wat de Schrift ons klaar en duidelijk leerde, toch disputabel stelde. De Synode mocht daarom eischen, dat hij zich zonder voorbehoud conformeeren zou met haar beslissing. Ze kon niet toelaten, dat de zaak, waarom het ging, nog eens aan een nieuwe commissie ten onderzoek werd opgedragen. Ze had dan haar eigen arbeid, waaraan weken besteed waren, ongedaan gemaakt.

Maar de Synode heeft meer gedaan dan dit. Ze heeft ten slotte twee resoluties aangenomen, die voor onze Kerken de gedragslijn bepaalden, wanneer bleek, dat iemand met haar beslissing inzake Genesis 2 en 3 het niet eens was. Ze heeft in de eerste plaats uitdrukkelijk uitgesproken, dat hare bedoeling allerminst was hare beslissing gelijk te stellen met Gods Woord, want dat elke uitspraak eener Synode altoos appellabel blijft aan de Heilige Schrift. Het recht van ieder om een bezwaar in te dienen, werd dus uitdrukkelijk gehandhaafd. De Synode kon ook niet anders, want hier gold het een der hoofdbeginselen van het Protestantisme. Een absoluut en onfeilbaar gezag heeft de Synode niet. Maar evenzeer was het duidelijk, dat, zoolang deze beslissing der Synode niet was herroepen, elk ambtsdrager gehouden is zich daaraan te onderwerpen en niet openlijk mag optreden om tegen zulk een dogmatische beslissing in te gaan. Vandaar dat de Synode in de tweede plaats bepaalde, dat predikanten, die zich openlijk aan de zijde van Dr Geelkerken schaarden, door de Classis, waartoe ze behoorden, vermaand en, als ze niet luisteren wilden, afgezet mochten worden. Ons onderteekeningsformulier bindt de predikanten in dit opzicht. Niet het hebben van een gravamen of bezwaar tegen de leer der Kerk, maar wel het publiek drijven van dit bezwaar, kan in de Kerk niet worden toegelaten.

Aan deze dubbele beslissing nu waren de Kerken en ook de Deputaten der Synode gebonden. Vandaar dat ze wel eischten van de predikanten, die bleken bezwaren te hebben, dat zij als ambtsdragers zich met de beslissing der Synode zouden conformeeren, maar tevens toelieten, dat zij het bezwaar, dat ze hadden, langs kerkelijken weg aan het oordeel der Synode zouden onderwerpen, d.w.z. op de manier in het onderteekeningsformulier voorgeschreven. Voorzoover zulke gevallen dusver aan de orde kwamen, bleek, dat dit bezwaar niet heel de beslissing der Asser Synode gold, maar alleen de beslissing inzake „de slang en haar spreken”. Men meende gronden te hebben aan de Schrift ontleend om tegen die beslissing op te komen. Zulke gronden aan de Schrift ontleend, waren door Dr Geelkerken juist niet aangevoerd. Hij stelde bovendien ook niet alleen de slang en haar spreken, maar al de bijzonderheden in het Paradijsverhaal „disputabel”. De gevallen stonden dus niet gelijk. Het recht om langs kerkelijken weg hun bezwaar bij de Synode in te dienen en aan haar oordeel te onderwerpen, mocht aan deze predikanten niet worden ontzegd. Van een openlijk zich scharen aan de zijde van Dr Geelkerken was in de hier bedoelde gevallen ook geen sprake. Dan zouden de Deputaten der Synode zeker een ander advies hebben gegeven.

We hopen, dat hiermede het bezwaar van een „meten met twee maten” uit den weg zal zijn geruimd.


H. H. K.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001