Artikel 30 onzer Kerkenorde

De Heraut voor de Gereformeerde Kerken in Nederland

onder redactie van H.H. Kuyper e.a., Amsterdam (De Heraut)
Nr. 2501 (27 december 1925)

a



Bij de vele kerkrechtelijke quaesties, die zich naar aanleiding van de bekende procedure voordoen, is een der belangrijkste, of de Classis en Particuliere Synode, die deze geheele zaak in handen hebben gesteld van de Generale Synode, daarmede niet iets gedaan hebben wat in flagranten strijd is met Art. 30 onzer K.O. In dit Artikel toch wordt uitdrukkelijk bepaald, zegt men, dat in de meerdere vergaderingen niet mag gehandeld worden dan datgene wat in de mindere vergadering niet heeft kunnen afgehandeld worden of wat tot de Kerken der meerdere vergadering in het gemeen behoort. Al geeft men nu wel toe, dat de dogmatische quaestie, die achter deze procedure schuilt, het gemeen belang der Kerken raakt en de Generale Synode daarover dus een uitspraak zou mogen doen, toch houdt men vol, dat de Synode ten opzichte van de procedure zelf zich op grond van Art. 30 van elke beslissing heeft te onthouden; ze zou zelfs geen advies in deze zaak mogen geven aan de Classis Amsterdam; het eenige wat haar te doen staat, is de geheele zaak naar de Classis te renvoyeerren. Immers, zoo zegt men, volgens onze Kerkenorde is het opzicht en tucht over predikanten inzonderheid aan de Classis opgedragen, die alleen het recht heeft hen af te zetten of voor gesuspendeerd te verklaren. En evenmin als een Kerkeraad, die tucht over de gemeenteleden heeft uit te oefenen, dit aan een meerdere vergadering kan opdragen, kan de Classis, die tucht over de predikanten moet oefenen, dit opdragen aan de Generale Synode. Zulk een tuchtzaak kan dan wel op een meerdere vergadering ter behandeling komen, maar alleen doordat degen, die meent verongelijkt te zijn, in appèl gaat, waartoe Art. 31 K.O. hem het recht geeft. Of zooals men het oudtijds uitdrukte: een zaak kàn op de meerdere vergadering alleen aan de orde komen door appèl, protest of doleantie, maar de rechter prioris instantiae, d.w.z. die in eersten aanleg recht heeft te spreken, kan deze zaak niet overdragen aan den hoogeren rechter. Dit geldt, meent men, èn in het wereldlijke èn in het kerkelijke recht.

Dit beroep op Art. 30 schijnt zoo afdoende, dat het wel te begrijpen is, dat reeds meer dan een kerkelijke vergadering besloot dit bezwaar op de Generale Synode in te brengen. Het loont daarom de moeite, te onderzoeken, of dit bezwaar juist is of niet.

Nu zij in de eerste plaats opgemerkt, dat wanneer deze juridische opvatting van Art. 30 juist was, een mindere vergadering, zeg een kerkeraad, ook geen advies zou mogen vragen aan een meerdere vergadering, hoe zij in een moeilijke tuchtquaestie te handelen heeft. Want evenmin als in het wereldlijke recht een lagere rechter een zaak mag overdragen aan een hoogeren rechter, mag hij ook niet tot hem zeggen: de quaestie is zoo moeilijk, dat ik u om raad kom vragen, hoe ik handelen moet. Zelfs zou, wanneer de „hoogere rechter” dit deed, dit als een ernstige rechtsschennis beschouwd worden. Immers, wanneer de veroordeelde in appèl ging en de hoogere rechter een uitspraak moest doen over dit vonnis, zou hij geen onpartijdige uitspraak kunnen doen, wanneer hij zelf tot dit vonnis geadviseerd had. Het recht van appèl zou dan illusoir worden.

Maar ook hier blijkt weer hoe voorzichtig men moet wezen met zulke juridische normen op ons kerkelijk leven toe te passen. Want het komt telkens voor, dat een kerkeraad, die met een tuchtzaak in moeilijkheid zit, aan de Classis om advies vraagt, hoe hij hierin handelen moet, en ons is niet bekend, dat ooit een Classis hierop geantwoord heeft: ge moogt deze zaak niet op de meerdere vergaderingen brengen, maar moet hierin zelf handelen, of ik mag u geen advies geven, omdat ik later bij appèl over uw tuchtvonnis uitspraak zal hebben te doen, en het recht van appèl daardoor gekrenkt zou worden. Immers het kerkverband dient juist om de kerken elkander van raad en hulp in moeilijkheden te doen dienen. In Art. 41 onzer Kerkenorde wordt zelfs uitdrukkelijk voorgeschreven, dat de praeses eener Classis aan het einde van elke vergadering aan iederen afgevaardigde vragen moet, of zijn Kerk het oordeel of de hulp der Classis in iets behoeft. Het recht om het advies of oordeel der meerdere vergadering te vragen, wordt hier dus aan den Kerkeraad toegekend. En in Artikel 77 wordt zelfs bepaald, dat in geval een Kerkeraad tot excommunicatie van een gemeentelid wil overgaan, zulks niet geschieden mag dan na eerst advies der Classis te hebben gevraagd.

Evenals nu een Kerkeraad, die tucht heeft uit te oefenen over gemeenteleden, advies over een bepaald geval aan de Classis mag vragen, spreekt het van zelf, dat ook een Classis, die tucht heeft uit te oefenen over een predikant, hetzelfde recht heeft, om advies te vragen aan de Particuliere Synode. En evenzoo heeft een Particuliere Synode, die met deze zaak verlegen zit, wederom het recht om advies aan te kloppen bij de Generale Synode. Van dit recht om een moeilijk geval voor de Generale Synode te brengen, niet door appèl of protest, maar door de kerkelijke vergaderingen zelf, die hierin als rechter moesten optreden, is door onze kerken dan ook telkens gebruik gemaakt, zooals de acta onzer Nationale Synodes uitwijzen. Men behoeft de particuliere vragen, die achter de acta dezer Synodes staan afgedrukt, maar na te slaan om dit te zien. Meer dan de helft deze particuliere vragen raakt zulke gevallen, waarmede een Kerkeraad of Classis in moeite zat en waarin men het oordeel der Synode begeerde. En geen onzer Nationale Synodes heeft ooit daarop geantwoord: ik mag daarop u geen antwoord geven, want naar Art. 30 K.O. moet gij eerst de zaak afhandelen. Integendeel, onze Nationale Synodes hebben steeds op deze vragen een antwoord gegeven.

Dat de Classis Amsterdam staande de Particuliere Synode verzocht heeft de moeilijke zaak waarvoor ze stond, voor de Generale Synode te brengen, ten einde haar oordeel te vragen, is dus zeker niet in strijd met ons Gereformeerd Kerkrecht, en wie op grond van Art. 30 K.O. meent, dat de Generale Synode hierin niet handelen mag, toont daarmede van ons Gereformeerd Kerkrecht al zeer weinig te weten.

Ernstiger is dan ook de bedenking, dat, al mag een mindere vergadering de meerdere om advies vragen, in dit speciale geval de Classis Amsterdam daartoe het recht niet had. Immers ze had zelf uitgesproken op grond van het onderteekeningsformulier, dat zij het recht had Dr. Geelkerken te schorsen, omdat hij geweigerd had op de hem gestelde vragen te antwoorden. Het onderteekeningsformulier nu zegt, dat een predikant, die dit weigert, eo ipso of ipso facto gesuspendeerd is. De Classis had op haar standpunt dus tot de schorsing moeten overgaan. Maar ze had niet het recht, na dit te hebben uitgesproken, de schorsing achterwege te laten en de zaak in haar geheel naar de Generale Synode ter beslissing te zenden.

Waar deze bedenking bij velen zwaar schijnt te wegen, moge het ons geoorloofd wezen hier mee te deelen, wat onze uitnemende Canonicus Voetius, een man die zeker in ons Gereformeerd Kerkrecht doorkneed was, hierover schrijft. In zijn Pol. Eccl. Pars III pag. 891 behandelt hij een volkomen gelijksoortig geval. Wanneer een Kerkeraad besloten heeft een gemeentelid te excommuniceeren en dit besluit aan de gemeente heeft meegedeeld, maar na de bekendmaking vele, ja bijna alle gemeentleden zich daartegen verzetten, zoodat, wanneer de Kerkeraad de excommunicatie doorzet, het gevolg zou wezen of althans de vraag bestaat, dat er een scheuring in de gemeente zou ontstaan, hoe heeft de Kerkeraad, vraag Voetius, dan te handelen? Ik zou, geeft hij daarop ten antwoord, er niets ongerijmds in vinden, dat de Kerkeraad in plaats van dan toch met de excommunicatie door te gaan, de geheele zaak (totam hanc causam) naar de Classis en door de Classis naar de Synode overbracht; opdat door haar advies of besluit zal worden uitgemaakt, of de excommunicatie zal worden uitgesteld, dan wel voltrokken. Of nog liever, laat Voetius er op volgen, moet de Kerkeraad dan aan de Synode vragen zelf de sententie van excommunicatie uit te spreken en deze door deputaten uit haar midden te laten uitvoeren. En dat hetgeen Voetius hier zegt ten opzichte van een Kerkeraad, die een gemeentelid meent te moeten excommuniceeren, precies evengoed geldt ten opzichte van een Classis, die een predikant meent te moeten schorsen, blijkt uit de voorbeelden, welke hij daarna noemt om te bewijzen, dat onze Synodes meermalen zoo gehandeld hebben, want hij verwijst dan naar de tuchtzaak van Caspar Coolhaes, van Cornelis Wiggerts e.a., d.w.z. van predikanten, die door de Synode zijn afgezet. Ook in deze gevallen bracht de Classis de zaak in haar geheel op de Synode, omdat ze wist, dat er scheuring in de gemeente dreigde.

De grond waarom Voetius dit aanraadt en onze Kerken blijkens de door hem aangehaalde voorbeelden meermalen aldus gehandeld hebben, is duidelijk. Al behoort in den regel een Kerkeraad zelf tucht te oefenen over de gemeenteleden en een Classis over de predikanten, zoodat dit niet mag overgedragen worden aan een meerdere vergadering, toch bestaat hierop een uitzondering, nl. wanneer de kerkeraad of classis door het vonnis uit te spreken tot scheuring in de gemeente zou aanleiding geven, of zelfs oorzaak zou zijn, dat een geheele gemeente met haar kerkeraad het kerkverband verbrak. De oorzaak daarvan toch ligt gewoonlijk hierin, dat de gemeente niet genoeg vertrouwen stelt in den Kerkeraad of in de Classis, meent, dat den gecensureerde onrecht wodt aangedaan, zijn rechters van partijdigheid verdenkt. Daarom behoort in zulk een geval de kerkeraad of classis de zaak niet zelf af te doen, maar ter beslissing te zenden naar de Synode, omdat haar uitspraak het vertrouwen herstellen en scheuring voorkomen kan. Want hier geldt, dat het beter is te voorkomen dan te genezen. Is de breuke er eenmaal, dan is zij bijna niet meer te heelen.

Naar wij hopen, zal deze uitspraak van Voetius dienen om de bedenking, die rees bij velen, uit den weg te ruimen. Wat de hoogleeraren hebben geraden aan de Classis Amsterdam is niet anders dan de weg, dien ook Voetius in zulk een geval aanwees. Indien de Generale Synode de zaak, waarom het hier gaat, zonder zelfs haar advies uit te spreken, naar de Classis terugwees, zouden de gevolgen daarvan voor onze Kerken niet te overzien zijn. En hier geldt: salus Ecclesiae suprema lex, het welzijn der Kerk is de hoogste wet.


H. H. K.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001