[Kerstfeest en Nieuwjaar]

De Heraut voor de Gereformeerde Kerken in Nederland

onder redactie van H.H. Kuyper e.a., Amsterdam (De Heraut)
Nr. 2501 (27 december 1925)

a



Het jaar 1925 spoedt ten einde. Kerstfeest is het laatste Christelijke feest, dat bij den uitgang van het oude jaar nog eens uit de dingen van dit tijdelijk leven ons overbrengt naar de wondere mysteriën van het Koninkrijk der Hemelen en met Goddelijk licht ons omstraalt. Maar als we ons Kerstfeest weer gevierd hebben, sterft het oude jaar zeer snel weg en wordt het geboortefeest van het Nieuwe jaar gevierd.

Of dit bijna saamvallen van het Kerstfeest met den Nieuwjaarsdag een toevallig feit is, dan wel met opzet is geschied om den samenhang tusschen beide „geboortedagen” aan te duiden, weten we niet. Wel heeft de Christelijke Kerk haar nieuwe tijdrekening met Christus’ geboorte aangevangen en zou het daarom ook voor de hand hebben gelegen den aanvang van het jaar zelf op Christus’ geboortedag te stellen. Zooals men de oude Romeinsche tijdrekening afschafte, die rekende van de stichting van Rome en daarvoor in de plaats stelde de Christelijke tijdrekening, die begon met de geboorte van den Koning van het Godsrijk, zoo zou men ook verwacht hebben, dat de Romeinsche kalender, die het Nieuwjaar met 1 Januari aanving, vervangen zou zijn door een nieuwen kalender, die met Christus geboortedag begon. Aanvankelijk heeft men hieraan dan ook wel gedacht en toen de Christelijke Kerk haar eigen chronologie en haar eigen kalenderjaar wilde invoeren heeft men in tal van Christelijke landen, ook in ons land, den Kerstdag tot Nieuwjaarsdag bestemd. Maar deze gewoonte heeft zich niet kunnen doorzetten; men bracht wel den aanvang van het kerkelijke jaar met Christus’ geboorte in verband, maar stelde den kerkelijken nieuwjaarsdag op den eersten Zondag van Advent, een regeling die nog voor de Roomsche en Luthersche Kerk geldt. En nog minder is het de Kerk gelukt haar kerkelijken kalender ook in het burgerlijke leven ingang te doen vinden. Na allerlei wisselingen en veranderingen heeft in de 16e eeuw de oude Romeinsche kalender weer gezegevierd en werd van toen af de eerste Januari weer algemeen als Nieuwjaarsdag gevierd. En al heeft de Kerk toen nog gepoogd aan dezen burgerlijken Nieuwjaarsdag een Christelijke tint te geven, door dezen dag tot herinneringsdag te maken aan Christus’ besnijdenis en naamgeving, aangezien 1 Januri juist 7 dagen na Kerstfeest valt, in onze Gereformeerde kringen heeft dit nooit veel ingang gevonden. In oude kerkelijke stukken mag men nog wel eens van 1 Januari als van Christus’ naamdag lezen, maar niemand zou dit tegenwoordig meer doen en een predikatie op Nieuwjaarsmorgen over Christus’ naamgeving en besnijdenis zou al zeer vreemd in onze ooren klinken, al heeft Van Oosterzee zich eens aan dit kunststuk gewaagd. Het moge op Rome’s weg liggen, om het burgerlijke en maatschappelijke leven te „verkerkelijken”, de Gereformeerde erkent de zelfstandigheid van beide terreinen. De indeeling in jaren, maanden en weken is niet aan Christus te danken, maar aan de scheppingsordinantie Gods, die de lichten aan den hemel stelde tot teekenen en tot gezette tijden en tot dagen en tot jaren. (Gen. 1 : 14). En al heeft de Christelijke Kerk terecht voor haar nieuwe tijdrekenkunde Christus’ geboorte tot uitgangspunt gekozen, omdat Christus komst het middelpunt der wereldhistorie, het groote keerpunt in de geschiedenis is, waardoor al wat voorafging en volgt wordt beheerscht, — daaruit volgt nog niet, dat de burgerlijke jaarindeeling zelf door een kerkelijk jaar moet worden vervangen. Onze Oudejaarsavond en Nieuwejaarsmorgen brengen ons in een geheel andere stemming, roepen een geheel anderen kring van gedachten bij ons op dan het Kerstfeest. Oudejaarsavond herinnert ons de vergankelijkheid van ons leven, doet ons herdenken het lief en leed dit jaar weer ondervonden, brengt ons in een boetestemming voor Gode den Heere. De Kerstnacht getuigt van de wondere genade Gods, die ons zijn eigen Zoon heeft gezonden, brengt ons bij de kribbe van Bethlehem om het Kindeke te aanbidden, legt ons weer het loflied der Engelen, het Gloria in Excelsis, Eere zij God in den Hooge, op de lippen. Beide te laten saamvallen zou reeds daarom een onmogelijkheid wezen; de stemming van het eene zou de stemming van het andere bederven; ons gemoed is niet veelzijdig gnoed om zoo heterogene gedachten saam te verwerken.

Maar al zijn Kerstfeest van den Oudejaarsavond met Nieuwjaarsmorgen daarom terecht gescheiden gebleven, toch zijn we niet ondankbaar, dat, zij het dan al door louter toeval, beide zoo dicht bij elkander liggen, dat we als ’t ware van het een tot het ander overgaan en de zielestemming van het Kerstfeest nog in onze harten naklinkt als we den Oudejaarsavond vieren gaan. Opzettelijk is dit niet geschied en met de werkelijkheid heeft dit niets te maken. Dat Christus op 25 December zou geboren zijn, leert de Schrift ons niet en zelfs wordt dit door ons Kerstverhaal weersproken, want in Palestina zijn de herders des winters niet in het veld om de wacht bij hun kudden te houden. De vaststelling van het Kerstfeest op 25 December is dan ook eerst laat in de Kerk opgekomen, berust op geen enkele overlevering en is vermoedelijk daaraan te danken, dat juist dan de zon na haar winterstilstand weer begint te rijzen. Bij de Romeinen en bij de Germaansche volkeren werd dit weer opkomen en doorbreken van het zonnelicht als feest gevierd en de Christelijke Kerk heeft om de symboliek, die hier in school, dit heidensche feest in een Christelijk feest veranderd, het feest ter eere van Christus’ geboorte, die de Zonne der gerechtigheid is. En nog minder reden is er waarom het nieuwe jaar juist op den 1en Januari beginnen zou; men had evengoed elken anderen dag daarvoor kunnen kiezen; zelfs zou er veel meer voor pleiten om den aanvang van het nieuwe jaar, zooals dat vroeger een tijd lang gewoonte was, met den aanvang der lente te doen saamvallen, omdat ook in de natuur dan alles tot een nieuw leven ontwaakt. Maar al zijn beide gedenkdagen toch willekeurig gekozen, we zouden toch niet gaarne hierin verandering brengen. Want het is zoo heerlijk en troostrijk, dat het wegstervend jaar als afscheidsgroet ons brengt bij de kribbe van Bethlehem om, eer we den overgang in het Nieuwejaar doen, ons te laten knielen voor dat Kindeke, dat de Koning der Eeuwen, de Beheerscher der wereld, het Hoofd Zijner Kerk en de Heiland onzer zielen is. Het jaar, dat heengaat, laat ons veel zorg, veel nood, veel onrust achter. Onrust in de wereld, waar het Mohammedanisme zich al sterker gelden doet tegenover de Christelijke volkeren, tegen Spanje, tegen Frankrijk, straks wellicht ook tegen Engeland, en daarbij steun vindt in de machtig Sofjet-Republiek met haar communisme. Zorgen in ons eigen land, waar de Christelijke coalitie verbroken werd en we nog altoos geen nieuwe regeering hebben en niet weten, wat ons te wachten staat. Onrust in onze Kerken, waar een zoo heftige strijd ontstond, die heel onze kerkelijke wereld in beroering brengt. Zorgen voor onze Universiteit, die dit jaar twee harer hoogleeraren verloor en die moet worstelen om haar bestaan. Nood van heel ons volk door de economische crisis, hier en elders, die den handel lam legt en met werkeloosheid ons plaagt. Het zijn deze nooden en zorgen, die het Oude jaar als een zware last op onze schouders ons achterlaat, waarmede we straks het Nieuwe jaar moeten ingaan en die de toekomst zoo donker maken en den hemel zoo grauw. Ligt er dan geen heerlijke troost in, dat we, eer we den overgang van het Oude in het Nieuwe jaar doen, eerst opgaan naar Bethlehem om ons geloofsvertrouwen weer te versterken, wanneer we het Kindeke aanschouwen, wien gegeven is alle macht in hemel en op aarde en die ook in het komende jaar voor Zijn Kerk en voor Zijn volk de leidsman wezen en alles wel zal maken.


H. H. K.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001