Het Paradijsverhaal

De Heraut voor de Gereformeerde Kerken in Nederland

onder redactie van H.H. Kuyper e.a., Amsterdam (De Heraut)
Nr. 2498 (6 december 1925)

a



De zaak waarom het eigenlijk gaat in de procedure van Dr. Geelkerken en waarover de Generale Synode zal te beslissen hebben, dreigt min of meer vertroebeld te worden door al de kerkrechtelijke quaesties, die er bij gehaald worden. We zeggen niet, dat de rechtsquaesties, die hierbij aan de orde zijn gekomen, niet van beteekenis zijn. Maar ze zijn niet de hoofdzaak, en men loopt gevaar, door daarop teveel de aandacht te vestigen, de hoofdzaak uit het oog te verliezen.

We zijn daarom dankbaar, dat er thans twee brochures verschenen zijn, die de geheele procedure Geelkerken zelf terzijde laten en zich uitsluitend en alleen bezig houden met de vraag, hoe het Paradijsverhaal is te verstaan. De eene brochure, getiteld: Om der waarheid wil, is geschreven door een zich noemenden „geleerde”, die zich echter verschuilt achter de pseudoniem Vox e sylvis, wat letterlijk vertaald wil zeggen: De stem uit de bosschen. Met Sylvanus, den min of meer beruchten schrijver van de brochure: De wonde plek, heeft hij echter, zooals hij zelf verklaart, niets te maken, ook al zou de pseudoniem dit doen denken. Zijn brochure noemt hij „een wetenschappelijk vertoog over Genesis 1-3”; de man der wetenschap is hier dus aan het woord. Met minder gevoel van zelfwaarde dient zich de tweede brochure aan, geschreven door Dr. J. Ridderbos, hoogleeraar aan de Theologische School, welke brochure tot titel draagt: Het verloren Paradijs, een woord met het oog op de aangaande Genesis 2 en 3 gerezen vragen. Mijn hooggeachte ambtgenoot uit Kampen zal het mij wel niet euvel duiden, dat ik beide brochures in één adem noem. Ze liggen beide voor me op mijn schrijftafel en ze behandelen beide hetzelfde onderwerp, al doen ze het niet op dezelfde wijze. Want nog geheel afgezien van de onderscheiden conclusies, waartoe beide schrijvers komen, zal er voor ieder, die werkelijk met deze quaesties op de hoogte is, wel geen oogenblik twijfel over kunnen bestaan, in welke van beide vertoogen nu de man van het vak, de werkelijk geleerde aan het woord is, Vox e sylvis, die zijn eigen brochure een wetenschappelijk vertoog noemt, of Prof. Ridderbos die een metterdaad wetenschappelijke studie levert. Ik zou dan ook ieder, die over deze zaak zich een oordeel wil vormen, aanraden beide brochures eens achter elkaar te lezen. Hij zal dan het best er achter komen, wat wetenschappelijk werk is en wat niet. Vox e sylvis haspelt alles door elkander; dat er verschil is in de exegetische methode van de poëtische, de profetische en de historische boeken schijnt hij niet te weten; tusschen anthropomorphe uitdrukkingen in de Schrift aangaande God gebruikt en meedeeling van historische feiten wordt geen onderscheid gemaakt. En dat alles moet dan dienst doen om aan te toonen, dat al staat voor ons Gereformeerden het „dat” der feiten, de historiciteit der leidende gedachten (!) vast, we wat de details en de letterlijke uitdrukkingswijze betreft evenmin als de Modernen en Ethischen tot resultaten zijn gekomen, waarvan men kan zeggen, dat zij onomstootelijk vaststaan, en wij er wellicht ook nimmer toe komen zullen (blz. 7). Het doet werkelijk weldadig aan, wanneer men na deze brochure, die in nauwelijks 8 bladzijden enkele details uit Genesis 2 en 3 behandelt, als proeve van exegese, daarna de dege studie van Prof. Ridderbos ter hand neemt, die op meesterlijke wijze de kunst verstaat de stof te beheerschen, alle zijden van het vraagstuk belicht en dit doet op zoo klare en eenvoudige wijze, dat elke lezer er van genieten kan. De hoofdzaak is echter voor ons, dat Prof. Ridderbos, zooals ook niet anders te verwachten was, zoo beslist mogelijk daaraan vasthoudt, dat het Paradijsverhaal een historische getuigenis is, en wel niet alleen in dien zin, dat de hoofdinhoud van het verhaal een historisch feit is, maar dat we ook de bijzonderheden van dit verhaal niet mogen opvatten als aanduidingen van andere, hoogere werkelijkheden dan de zin der woorden doet vermoeden. De „vrijere opvatting” van dit verhaal, gelijk men het noemt, wordt beslist door hem verworpen en terecht merkt hij op, tegen degenen, die verklaren, dat men eigenlijk niet weten kan wat met de uitdrukkingen in Genesis 2 en 3 bedoeld is, dat een historisch getuigenis geen waarde heeft, waarvan ten slotte niemand zeggen kan, wat het eigenlijk inhoudt (blz. 36). Past men op Gen. 2 en 3 de vrij-historische methode toe, dan wordt de geschiedenis, zegt hij, principieel overgegeven aan de subjectieve opvatting van den Schriftverklaarder en dan is er ook geen grond meer, waarom men dit ook niet op andere onderdeelen der heilige geschiedenis zou kunnen toepassen. En blijft zoo de heilige geschiedenis niet ongeschonden, dan komt ook het dogma in gedrang, niet alleen het dogma aangaande de Schrift, maar ook dat deel van het dogma, waarin de zakelijke geloofsinhoud is uitgesproken (blz. 37). Aan de cardinale dogmata van den staat der rechtheid, val en erfzonde worden erstige schade toegebracht, wanneer men het karakter van het Paradijsverhaal als historisch getuigenis gaat verzwakken (blz. 38). Onze Kerken kunne Prof. Ridderbos niet dankbaar genoeg wezen, dat hij op zoo uitnemende wijze dit vraagstuk heeft uiteengezet en zoo ernstig gewezen heeft op de gevaren, die er aan verbonden zijn, wanneer men het historisch karakter van het Paradijsverhaal aantast of verzwakt.

Alleen hetgeen Prof. Ridderbos in Bijlage 3 gaf als kort overzicht van andere opvattingen aangaande de slang bij Gereformeerde auterus, schijnt ons minder juist te zijn. Niet alleen van Junius maar ook van Rivet staat het vast, dat hij geen voorstander was van de symbolische opvatting der slang, maar deze voorstelling juist uitdrukkelijk bestrijdt. (Rivet’s Opera Omnia, pag. 113). Dat naast Vitringa, die wel de symbolische voorstelling huldigt, ook Brahé genoemd wordt, is niet juist, want Brahé laat de quaestie onbeslist. En over de juiste verklaring van Comrie’s uitlating en hetgeen Dr A. Kuyper in de Engelen Gods heeft gezegd, zou nog wel iets te zeggen zijn. Maar liever dan op deze dingen nadruk te leggen, willen we deze studie van Prof. Ridderbos van harte bij onze lezers aanbevelen. Zij is het beste werk, dat als voorbereiding voor de moeilijke taak der Synode ons kon geschonken worden.


H. H. K.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001