Dringende nood

De Heraut voor de Gereformeerde Kerken in Nederland

onder redactie van H.H. Kuyper e.a., Amsterdam (De Heraut)
Nr. 2494 (8 november 1925)

a



De vraag is gesteld of er metterdaad dringende nood is om een buitengewone Synode saam te roepen. Men heeft het advies, dat de gezamenlijke hoogleeraren in de Theologie hebben gegeven en dat door de Particuliere Synode van Noord-Holland is opgevolgd, voorbarig genoemd. Al mocht men in Holland wat in moeilijkheden zitten, in het Noorden van ons land leefde men in pais en vree. Het was ook volstrekt niet duidelijk, dat de quaestie, waarom het ging, van zoo ernstig belang was, dat ze op een Generale Synode behandeld moest worden, laat staan dan dat hiervoor een buitengewone Synode noodig was. Voetius waarschuwde zelfs om zulke zaken te spoedig voor een Generale Synode te brengen, omdat dit tot oligarchie kon voeren. Waarom kan de Classis Amsterdam of desnoods de Particuliere Synode van Noord-Holland deze zaak niet afdoen?

Hierop nu zij in de eerste plaats geantwoord, dat de zaak van Dr Geelkerken, of men haar van veel of weinig gewicht acht, in elk geval op de Generale Synode zal moeten behandeld worden. Hierover bestaat bij niemand twijfel. Niet alleen moet dit, omdat Dr Geelkerken zelf zich bij geen beslissing van de Classis of Particuliere Synode zal neerleggen en hij dus zelf de zaak voor de Generale Synode brengen zal, maar omdat èn de Classis en de Particuliere Synode van oordeel zijn, dat de zaak van zoo ernstig gewicht is, dat de beslissing alleen door de Generale Synode kan gegeven worden. De vraag is dus alleen, of de zaak wachten zal totdat de Generale Synode op den gewonen tijd in Augustus 1926 bijeenkomt, dan wel of het beter is hiervoor een afzonderlijke Generale Synode bijeen te roepen, die zich alleen met deze quaestie zal bezig houden.

Nu is er reeds op zich zelf veel voor om zulk een ernstige zaak, die niet alleen den persoon van Dr Geelkerken raakt, maar veel dieper ingrijpt, niet op een gewone Generale Synode te behandelen. Men is daar overladen met allerlei anderen arbeid; de leden der Synode, die in commissies verdeeld zijn, hebben daaraan hun tijd te wijden; er moet, om de Synode niet te lang te laten duren, met haast gewerkt worden. En de kalme en rustige stemming, die vooral voor deze zaak noodig zal wezen, ontbreekt. Dat zulk een buitengewone Synode de Kerken op zoo hooge kosten zou jagen, is ook maar ten deel waar. Komt de zaak op de Generale Synode te Assen in Augustus 1926, dan zal de duur der Synode en dus ook de kosten dezer Synode daardoor belangrijk worden vermeerderd. En al ware het dat hier een financieel offer moest gebracht worden, het belang der Kerk gaat boven deze financieele vragen. Indien de vervulling van een vacature aan de Theologische School of een geschil tusschen Deputaten voor het verband en de Vrije Universiteit de samenkomst eener buitengewone Generale Synode wettigt, dan meenen we, dat deze zaak voor de Kerken toch van veel hooger belang is.

Nu is het zeker waar, dat Voetius er voor waarschuwt om de zaken, die op de mindere vergaderingen kunnen worden afgedaan, niet op de Generale Synode te brengen. Maar daarbij mag toch niet vergeten worden, dat dezelfde Voetius verklaart, dat het wenschelijk zou zijn, dat de Generale Synode elk jaar bijeen zou komen, zooals dit in Schotland, Frankrijk, Hongarije en Zevenburgen de gewoonte was (Pol. Eccl. Pars III p. 234) en daarmede duidelijk genoeg te kennen geeft, dat het uitstellen der zaken tot een driejaarlijksche synode niet zonder bedenking is. En wat nog meer zegt, dat hij de samenkomst eener Generale Synode absoluut noodzakelijk acht in geval er een strijd ontstaan is, gevaar voor scheuring dreigt en geen van beide partijen wijken wil (t.a.p. pag. 182). Een Generale Synode is, wanneer zulke twisten ontstaan, steeds door de onzen, zegt hij, als het meest heilzame geneesmiddel beschouwd, en hij wijst er dan op, hoe juist de Remonstranten alles in het werk hebben gesteld om het saamkomen eener Generale Synode te verhinderen, die een beslissing brengen zou, en de Gereformeerden er voor gezorgd hebben, dat de Generale Synode toch samenkwam (pag. 183). Zelfs zou hij er aan hebben kunnen toevoegen, dat hoewel deze Remonstrantsche troebelen vooral de Kerken in Holland in beroering hebben gebracht en Friesland van het „Arminiaansche gif” geheel vrij bleef, het niet het minst aan de trouwe Friezen te danken was, dat de Generale Synode toch bijeenkwam. Leeuwarden’s predikant, de edele Bogerman, heeft niet het minst daartoe bijgedragen. Niet de nood van Friesland drong hem daartoe, maar wel wat de Apostel zegt, dat wanneer één lid lijdt, alle leden mede lijden.

Nu is het zeker juist, dat de vraag of er ook thans dringende behoefte bestaat aan een Generale Synode, hier allesbeheerschend is. Het antwoord op deze vraag schijnt ons niet moeilijk te wezen. Er is wel niemand, die ter zake kundig is, die ontkennen zal, dat een der ernstigste vragen aan de orde is gekomen, die voor heel de toekomst onzer Gereformeerde Kerken van het hoogste belang is. De voorstelling, dat het alleen maar gaat om een klacht van een lastig gemeentelid, die een preek verkeerd verstaan heeft, en deze zaak door allerlei persoonlijke rivaliteiten is opgeblazen tot de beschuldiging, alsof Dr Geelkerken te kort zou doen aan het gezag der Heilige Schrift, terwijl hij toch zoo uitdrukkelijk verklaard heeft „ten volle in te stemmen met wat onze Kerken belijden in Art. 4 en 5 onzer Geloofsbelijdenis aangaande de Heilige Schrift en mitsdien ook Genesis 1, 2 en 3 naar inhoud en vorm te rekenen in alles te behooren tot „al de Schrift van God ingegeven” (II Tim. 3 : 16)” moge goed bedoeld zijn, maar ze verklaart niet, hoe het dan komt, dat niet alleen de liberale pers, die gaarne vuurtjes aanstookt in onze Kerkn, maar alle theologen, die zich over dit geschil hebben uitgelaten, erkend hebben, dat het hier niet gaat om de „slang”, maar om het gezag en de autoriteit van Gods Woord. Vijanden van Dr Geelkerken waren dit niet; integendeel, daaronder behoorden mannen als Dr Stegenga en Dr de Vrijer, die persoonlijk groote vrienden van Dr Geelkerken zijn, en degenen, die dit oordeel uitspraken, bejubelden en belauwerden Dr Geelkerken als den man, die in de Gereformeerde Kerken de moed had met het Schriftgeloof, zooals de Gereformeerden dit steeds beleden hadden, te breken en die het hoofd was geworden van een richting, welke ten opzichte van het Schriftgezag geheel nieuwe banen zou inslaan; banen die ten slotte op het ethische en moderne spoor moesten uitloopen.

Het kan zijn, dat deze moderne en ethische theologen, die anders fijne voelhorens genoeg hebben, zich geheel vergist hebben in de richting, waarin Dr Geelkerken zich beweegt. Al betreuren we het, dat Dr Geelkerken, die wel zijn scherpe pijlen afschiet op de Classis en zijn medebroeders verwijt, dat ze zelfs niet in staat zijn over deze quaestie te oordeelen, niet met evenveel verontwaardiging tegen deze moderne en ethische bewonderaars van leer is getrokken, toch willen we nog altoos aannemen, dat deze ethische en moderne „kijk” op een misverstand berust. Een oordeel over Dr Geelkerken spreken we niet uit. Maar wel zal thans ieder gevoelen, hoe noodzakelijk het is, dat deze zaak tot een beslissing komt. En dit kan alleen geschieden door een Generale Synode. Niet alleen omdat Dr Geelkerken zeker niet weigeren zal, aan de Generale Synode een klare en duidelijke uiteenzetting te geven van zijn gevoelen, maar ook omdat de Generale Synode alleen bevoegd is uitspraak te doen of deze opvatting, die Dr Geelkerken heeft, met wat onze Confessie belijdt, overeenstemt of niet.

Zelfs gaat het hier niet alleen om Dr Geelkerken. Het is bekend genoeg, en we behoeven hier geen namen te noemen, hoe dezelfde strijd over de historische betrouwbaarheid en waarheid van het Paradijsverhaal en in welken zin dit verhaal is op te vatten, reeds meermalen in onze Kerken tot moeite heeft aanleiding gegeven. En ieder weet, dat Dr Geelkerken niet alleen staat, maar een heele groep van wat zich liefst de „intellectueelen” noemt, achter zich heeft. Zelfs heeft men reeds openlijk gedreigd, dat wanneer de Classis het wagen zou Dr Geelkerken te veroordeelen, dit tot een scheuring in onze Kerken leiden zou.

De zaak is daarom van te ernstig en te diep ingrijpend belang voor onze Kerken, dan dat niet door een Generale Synode uitspraak zou moeten gedaan worden. En al willen we niet overhaasten, toch meenen we, dat te wachten totdat de gewone samenkomst der Synode in Augustus van het volgend jaar zal plaats vinden, zeker niet gewenscht zou zijn en zelfs tot zeer ernstige schade voor onze Kerken zou kunnen worden.

We gelooven in de leiding des Heiligen Geestes, die aan onze Kerken geschonken is en die bovenal geschonken wordt, wanneer de Kerken saamkomen in Generale Synode. Maar die leiding des Geestes moet door ons volk worden afgebeden. Ga er daarom veel gebed op in de binnenkamer. En worde alle onheilig vuur van het altaar geweerd. Een edele en nobele strijd voor een beginsel is de Kerk van Christus waardig. Maar een strijd met allerlei persoonlijke hatelijkheden en verdachtmakingen is beneden de eer van Christenmannen en brengt schande over Gods Naam.


H. H. K.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001