Valentijn Hepp (1879-1950)

De tegenwoordige stand der Gereformeerde Theologie

Vox Theologica. Interacademiaal Theologisch Tijdschrift

3e jaargang, onder redactie van H. Faber e.a.
Assen (Van Gorcum) 1931, 3,82-86

a



In de negentiende eeuw moest de Gereformeerde theologie opnieuw ontdekt worden. Wel leefde in verschillende landen, waar eens het Calvinisme bloeide, het Gereformeerd religieus bewustzijn nog altijd voort. Maar de officieele wetenschap rekende er niet mee. De theologie had zich geaccomodeerd aan filosofische stroomingen, welke de beginselen der Calvinistische Reformatie als waardeloos gruis meesleepten. Men was er zeker van, dat de Gereformeerde theologie niet meer paste bij de veranderde inzichten van den toenmaals modernen mensch. Zij werd geschreven in het vergeetboek. Het stof van een eeuw of langer deed het overige om haar deugdelijk te begraven.

Herleving dezer theologie was dan ook niet mogelijk zonder haar uit het verleden op te delven. Dit toch is een van haar karaktertrekken, dat kontinuiteit haar een levensbehoefte is. Zij kan tot op zekere hoogte een theologia perennis worden genoemd. Daarin verschilt zij sterk van andere theologische stelsels, welke zich door het nieuwe — dat dikwijls even opzettelijk is als betrekkelijk — bekoorlijk trachten te maken. Deze zijn konstrukties van één denker of een groep van denkers, die school maken, de geloofsreflexie van vaak niet meer dan één generatie reproduceeren, de taak van één zeer beperkte periode spreken. Vooral de theologische denkwereld van tegenwoordig vestigt den indruk, dat ieder theoloog van naam het zich aan zijn reputatie verplicht acht niet alleen een eigen stem te zingen in het wetenschappelijk koor, maar een eigen toonladder uit te denken, waardoor alle schijn van symphonie zelfs verloren gaat. Men wil niet op de eens gelegde grondslagen den tempel een weinig hooger doen rijzen, maar metselt gaarne andere fundamenten en de kortheid van het leven staat natuurlijk niet toe daarop anders dan een licht bouwsel te timmeren. Wie zich op het gebied der hedendaagsche theologie oriënteert, krijgt dan ook het gevoel te wandelen tusschen op z’n best semi-permanente noodwoningen, te dwalen tusschen volkstuintjes met dikwijl niet onaardige optrekjes. Maar het massieve en massale, het grootsche en tevens minitieus stilistisch gedétailleerde ontbreekt.

Daarmee wordt niet in het minst afgedongen op de schitterende talenten, ja, de genialiteit, welke sommige theologische systeem-ingenieurs aan den dag leggen. Hun fijnzinnige grepen, hun vruchtbaar kombinatievermogen, hun stoute overspanningen verdienen de oprechte bewondering ook van hen, die theologisch ver van hen afstaan. Maar dat zij per slot van rekening toch klein werk leveren moet geweten aan het individualisme, dat hen gebonden houdt. Hun systemen worden niet gedragen door de geloofsovertuiging van eeuwen. Traditie slaan zij weinig hooger aan dan erfelijke belasting, waarvan ze zich met alle energie, waarover zij beschikken, wenschen te ontdoen. De krans eener individualistische oorspronkelijkheid geldt hun als een Nobel-prijs. De theologie der negentiende en twintigste eeuw is dan ook overdadig rijk aan relatieve oorspronkelijkheden, welke echter na korten bloei spoedig verwelken.

Dit in te zien is noodig om den tegenwoordigen stand der Gereformeerde theologie te begrijpen. De Reformatie behoort tot een andere |83| kategorie dan de revolutie. Ook de vroegere Gereformeerde theologie voerde niet de pretentie van gloednieuw te zijn. Steunend op de hervorming der kerk, bedoelde zij niet anders te zijn dan hervorming der theologie. Zij wilde slechts uitbannen de deformeerende, degenereerende elementen, om de echt christelijke geloofsreflexies van opeenvolgende generaties over te houden en die als uitgangspunt te kiezen voor verdere theologische bezinning. Dat kenmerkt ook de Gereformeerde theologie sedert haar opleving in de negentiende eeuw.

De eer, deze theologie uit haar sluimering te hebben gewekt, komt toe aan Amerika. Vooral de oprichting van het seminarie te Princeton in 1812 kan beschouwd als de machtige klop op de deur van haar slaapvertrek. De stichters dezer school gingen historisch te werk. Zij vatten de draad der Gereformeerde theologie op daar, waar zij afgebroken was, in de werken der Zwitsersche theologen Fr. Turretinus en Heidegger en sponnen haar verder voort. Haar arbeid culmineerde in de Systematic Theology van Charles Hodge. Vluchtig bladeren in deze dogmatiek doet zien, dat van een copieeren der oude Gereformeerde theologie geen sprake is. Nieuw opgerezen dwalingen worden bestreden, voor nieuwe problemen wordt een oplossing gezocht. In den stroeven scholastieken vorm wordt meer soepelheid gebracht overeenkomstig de behoeften van den tijd. Hiermede harmonieeren ook de andere theologische wetenschappen. Inzonderheid wordt de exegese druk beoefend. Aan de eigenschappen der Heilige Schrift, gelijk die in de dogmatiek werden ontwikkeld, werd streng vastgehouden en derhalve de Schriftkritiek onverbiddelijk afgewezen. Een man als B.B. Warfield liet nog andere invloeden dan die der genoemde Zwitsersche theologen op zich inwerken. Maar al week hij ook in détails van Hodge af, aan diens grondschema bleef hij getrouw. Dat geldt ook heden nog van de theologie, gelijk die aan het seminarie te Princeton en het Westminster-seminarie te Philadelphia wordt gedoceerd. Daarnaast rees een ander type van Gereformeerde theologie op, dat sterke verwantschap vertoont met de theologie, zooals die in Nederland tot ontwikkeling kwam.

Ook in Nederland begon in de eerste helft der negentiende eeuw de historische band aan de Gereformeerde theologie in het verleden weer te trekken. Toch lag een systeem, dat rekening hield met de problemen van den eigen tijd vooralsnog boven het bereik. Men behielp zich met de compendia der oudere theologie, vooral uit de periode van den nabloei en voorzoover die in den steek lieten, maakte men een gereserveerd gebruik van de dogmatiek van Van Oosterzee. Het optreden van Kuyper beteekende een machtige kentering. Ook in hem was het historisch besef ongemeen ontwikkeld. Maar hij greep niet terug naar de oude Gereformeerde theologen, die reeds getuigen waren van de inzinking, doch hij knoopte aan bij de vroegere theologie als geheel. Zijn fijne intuïtie deed hem het proces dier theologie niet als louter ontwikkeling zien. Hij merkte daarin ook sporen van afbuiging op. Bij de eerste scholastieke, meer nog bij de vóór-scholastieke theologen, vooral bij Calvijn, vond hij op grond van zijn bestudeering der Schrift, de nauwste aansluiting. Daarop arbeidde hij voort. Het was hem bovenal om de principia te doen, waaruit hij dan met ongeëvenaard meesterschap konsekwenties trok, konsekwenties, welke de vroegere Gereformeerde theologie vaak niet had vermoed. Hij erkende |84| gaarne, dat modernisme, ethicisme en andere richtingen, waartegenover hij overigens een scherpe antithetische houding aannam, de theologie voor vragen stelde, waaraan zij niet zonder positief antwoord mocht voorbij gaan. Zelf bleef hij het antwoord niet schuldig. Zoo kreeg de Gereformeerde theologie onder zijn bezielende leiding een geheel ander aanzien, dan zij vroeger had getoond, hoewel zij principieel dezelfde bleef. Een gelukkige omstandigheid, produkt van de voorbeschikking Gods, moet het geacht, dat hij naast zich vond een man van buitengewonen historischen zin, F.L. Rutgers, die hem niet alleen van historisch materiaal voorzag, maar ook zijn leerlingen tot historische studie prikkelde. Dat de eerste dissertaties van de Vrije Universiteit bijna uitsluitend een historisch karakter droegen, heeft een stempel gezet op de Nederlandsche Gereformeerde theologie van onzen tijd. Inmiddels was de begaafde Bavinck met behoud van eigen zelfstandigheid Kuyper gevolgd. Hij werkte naar een andere methode, het genetische trok hem vóór alles aan, daardoor kwam bij hem het historische zoo mogelijk nog meer naar voren, in het thetische kwam hij tot ongeveer gelijke resultaten als Kuyper. Beiden vulden elkander hierin aan. Hierbij komt, dat Geesink al evenzeer historisch geschoold was en schoon ook hij niet kritiekloos tegenover de traditie stond, vond hij in de Gereformeerde theologie van vroeger de nog gave fundeering om daarop een nieuw systeem van ethiek te doen verrijzen, dat aan de eischen van den tijd beantwoordt. Dit alles heeft stimuleerend op de andere disciplinae der Gereformeerde theologische wetenschap gewerkt. Ook haar beoefenaars staan open voor de kwesties van den dag, zij verwachten de oplossing niet van het verleden, maar werken wel in het verlengde van dat verleden. Welke nieuwe banen b.v. de exegese inslaat, hoezeer men schier tusschen de hedendaagsche kommentaren en de oude geen overeenkomst kan ontdekken, ofschoon men ook wel andere hermenuetische regels volgt, de hermeneutische grondprincipia bleven ongeschokt bewaard.

Als onjuist moet de voorstelling worden afgewezen, dat de Gereformeerde theologie van tegenwoordig zich als àf zou beschouwen. Zij kent geen ander ideaal dan iets blijvends te leveren voor volgende generaties, die haar arbeid moeten overnemen. Zij kent wel degelijk moeilijkheden. Om er één van te noemen. Zij kan voor haar systeem de filosofie als hulpmiddel niet missen. Maar een specifiek Gereformeerde filosofie bestaat er nog niet. Kuyper, Bavinck en Geesink waren ieder voor zichzelf filosofisch anders „ingesteld”. Het besef groeit, dat de filosofie, waarvan eertijds de scholastieke Gereformeerde theologie zich bediende, het door Thomas omgevormde Aristotelisme onbruikbaar is. Wel behoeft niet elke scholastieke onderscheiding overboord te worden geworpen. Maar het behoud daarvan blijft uitzondering. De beginselen, waarvan het Thomistisch Aristotelisme uitgaat verdragen zich met de beginselen der Calvinistische wetenschap niet. En al is het, dat de theologie van de filosofie slechts een formeel gebruik maakt, zoo behooren toch vorm en inhoud met elkander in overeenstemming te zijn. Andere filosofische stelsels van ouderen of recenten datum leenen zich al evenmin voor bijwerking. Met minder dan een eigen filosofie kan niet worden volstaan. Gelukkig liggen ook daarvoor bouwstoffen in het verleden. Ook wordt er naar nieuwe gezocht. De theologie moet daarom een deel |85| overnemen van de taak, welke eigenlijk tot de filosofie behoort. Theologie en filosofie hebben hierin samen te werken. Pogingen daartoe worden in het werk gesteld. En zij het, dat daarin nog moeilijk eenheid te konstateeren valt, zoo mag hierin geen reden gezien om ze op te geven, maar veeleer om ze voort te zetten. De nalatigheid van eeuwen — waarvoor vele verontschuldigingen zijn bij te brengen — kan niet in een paar decenniën worden ingehaald. Tenzij er een geloofsinzinking zal intreden, welke ook de theologie zal meesleepen, mag verwacht, dat de Gereformeerde theologie van thans naar haar inhoud die van vroeger zal korrigeeren en kompleteeren, begrijpend op de vragen, welke onze tijd stelt, zal ingaan en de antwoorden daarop in haar systeem zal verwerken en tegelijk een nieuwe, haar wezen meer uitdrukkende gestalte zal aannemen. Alleen onkunde kan meenen, dat zij enkel oude gedachten opdischt op moderne schotels of ook puur modernistische gerechten bergt in een antiek tafelservies. De tegenwoordige toestand van de Gereformeerde theologie geeft, meer dan in menige vroegere periode, het beeld te aanschouwen van een zich vernieuwende, zich steeds reformeerende theologie.

Werd wat ons land betreft alleen de Gereformeerde theologie gememoreerd, die Kuyper, Rutgers, Bavinck, Geesink onder haar voortrekkers telt, daarmee werd geen onrecht gedaan aan anderen. Soms wordt Hoedemaker als een afwijkend, maar toch Gereformeerd type voorgesteld. Aan de verdiensten van Hoedemaker wordt niet te kort gedaan, indien wij oordeelen, dat hij hoogstens een practisch-kerkelijke, maar geen wetenschappelijk-theologische school heeft gevormd of zal vormen. Daarvoor bewoog hij zich op een te beperkt wetenschappelijk terrein. Trouwens, sterke verschillen van Kuyper in dogmaticis kwamen bij hem niet aan het licht. Zuiver theologisch bezien bleef hij deel uitmaken van de groep, waarvan hij zich kerkelijk had afgescheiden. Kohlbrugge was inderdaad een figuur op zichzelf. Maar meer predikant dan wetenschappelijk theoloog. Hoewel gewonnen voor de praedestinatieleer van Calvijn verried hij zijn Luthersche afstamming niet. Schier met grooter eenzijdigheid dan Luther stelde hij de rechtvaardigmaking uit het geloof als het religieus principe voorop. Voorzoover men bij hem van een theologie kan spreken, was zij half Lutheraansch, half Gereformeerd. De ontwikkeling en de systematiseering van zijn gedachten door Böhl, hoogleeraar te Weenen, heeft dit dualisme eer verscherpt dan verzwakt.

In andere landen van Europa als Frankrijk, Duitschland, Zwitserland, Engeland, Hongarijë, verkeert de herleving van de Gereformeerde theologie nog in haar aanvangsstadium. Zij ontstond deels door zelfstandige bestudeering van Calvijns werken, deels — althans in enkele van de genoemde landen — onder invloed van de Gereformeerde theologie in Nederland. Ook in Zuid-Afrika, waar de Gereformeerde leer bij een groot deel van het volk bewaard bleef, werkte de Nederlandsche theologie bevruchtend. Van een stille, spontane internationale samenwerking van Gereformeerden kan reeds thans worden gesproken. De wensch mag geuit, dat die in een meer publieke en georganiseerde zal overgaan.

Hoewel hier niet alle namen van Gereformeerde theologen met hun werken kunnen worden vermeld, dienen terloops enkele te worden genoemd, welke ten onrechte soms tot hen worden gerekend. De groep der |86| dialektische theologen, onder wie Barth, Thurneysen, Gogarten, Brunner, kan niet in de Gereformeerde theologie worden geincorporeerd. Ongetwijfeld vertoonen zij aan de eene zijde frappante overeenkomst met Kohlbrugge en kleeft zijn dualisme ook hen aan. Zijn praedestinatie-leer nemen zij echter niet over, maar herleiden die tot de souvereiniteitsgedachte en leggen eenzijdig klem op de kwalitatieve distantie tusschen God en den mensch, waardoor zij antithetisch tegenover de Gereformeerde theologie staan. Anderzijds geven zij beginselen prijs, die het Lutheranisme en Calvinisme met elkander gemeen hebben, zooals de onfeilbaarheid der Heilige Schrift. Bovendien rekenen zij te weinig met de historische ontwikkeling der Gereformeerde theologie, maken zch te zeer van de Gereformeerde traditie los, laten deels bewust deels onbewust filosofische faktoren ook materieel op hun gedachtenwereld inwerken, welke de Gereformeerde principia kruisen en kruisigen. Welk respekt men ook moge koesteren voor hun kritiek op het Schleiermacherianisme en voor hun systematische praestaties, zij arbeiden aan een systeem, dat de gewraakte individualistische kenmerken vertoont en de trekken van een theologia perennis mist. Dat theologen van zoo diverse geestesdispositie eraan meewerken is alleen mogelijk, wijl het in hoofdzaak slechts vormtheologie is. De grondstruktuur moet als formeel rationalistisch worden gekenschetst.

Indien ik over breeder ruimte te beschikken had, zou ik gaarne op den zoowel materieelen als formeelen vooruitgang der Gereformeerde theologie van tegenwoordig vergeleken bij die van vroeger hebben gewezen en meer in détails zijn getreden. Thans wil ik slechts resumeeren: door bij de rijkste en rijpste geesten onder de Gereformeerde theologen van het verleden in de leer te gaan, door de zuiverste reflexie van de Schriftopenbaring van alle tijden in zich op te nemen, door de problemen, door het heden opgeworpen, onder de oogen te zien en naar aanleiding daarvan nieuwe gedachten te ontwikkelen, door naar een bij haar inhoud passenden vorm te zoeken, onderscheidt de Gereformeerde theologie van tegenwoordig zich van andere niet alleen door haar monumentaliteit, maar ook daardoor, dat zij is de konsekwentst christelijke.


Hepp.

Amsterdam, December 1931.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001