Frederik Willem Grosheide (1881-1972)

Karl Barths verklaring van den Brief aan de Romeinen

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

3e jaargang, onder redactie van F.J.J. Buijtendijk, K. Dijk, V. Hepp, C. Tazelaar en B. Wielenga,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1922-1923
28,220-221 (13 april 1923)

a



Een drietal redenen zijn het, die aanleiding gaven tot het misschien wat ongewone, dat ik bij de lezers van „De Reformatie” gehoor kom vragen voor een enkel woord over een Duitschen kommentaar op den brief van Paulus aan de Romeinen.

Vooreerst Barth is kort geleden benoemd tot professort te Göttingen om onderwijs te geven in de Gereformeerde dogmatiek. Op het titelblad van „Der Römerbrief” schrijft hij onder zijn naam: Professor für reformierte Theologie an der Universität Göttingen. Reeds daarom zal het den Nederlandschen Gereformeerden belang inboezemen iets over den arbeid van Barth te hooren.

In de tweede plaats, het boek van Barth is een populaire verklaring. Slechts in de noten komt hier en daar Grieksch voor. Zeer vele lezers van dit blad zijn in staat van het werk kennis te nemen. Daartoe is alleen vereischt het kunnen lezen van een Duitsch boek.

En eindelijk, Barths verklaring van Romeinen heeft zeer grooten opgang gemaakt. In korten tijd verscheen na den eersten druk een geheel gewijzigde tweede en deze moest — en dat zegt wat in het Duitschland van thans — na weinige maanden worden herdrukt. Het boek is in vele duizendtallen verspreid, ook in ons land wordt het in menigen kring bestudeerd.

De vraag komt op, waaraan is die opgang te danken, hoe is hij te verklaren. |220b|

Het antwoord moet luiden, omdat in zekeren zin het boek van Barth een teeken des tijds is.

Door zijn goede eigenschappen en door de schaduwzijden.

Juist als over een teeken des tijds willen we enkele woorden over dezen kommentaar schrijven.

We spreken nu niet over het theologisch stelsel van Barth in het algemeen. Hoewel dit anders ook de moeite waard zou zijn. Barth wordt in Duitschland gerekend tot een school van godgeleerden, die men de moderne Marcionieten, de religieus radicalen of ook wel de radicaal-positieven noemt. Het zou ons te ver voeren om na te gaan, waarin het eigenaardige van die richting bestaat, iets er van komt uit, in hetgeen we over den kommentaar op Romeinen gaan meedeelen.

We handelen ook niet over de wetenschappelijke waarde van Barths verklaring, over de juistheid van zijn vertaling, over allerlei plaatsen, die hij o.i. niet goed heeft verstaan.

We vragen alleen, hoe is het te verklaren, dat het boek zooveel lezers heeft gewonnen.

Er is in Barths werk veel, dat aantrekt. Dat blijkt uit het boek zelf, dat blijkt vooral ook uit de voorberichten, waarin de schrijver zich min of meer rekenschap geeft van de methode, die hij bij zijn verklaring heeft gevolgd.

Er is in de laatste jaren m.n. in de Duitsche werken over het Nieuwe Testament een droogheid en een dualisme gekomen, die onaangenaam aandoen.

Een droogheid, men is tevreden, als men de |220c| beteekenis van woorden en vormen kent, als men de historische bijzonderheden verklaren kan. Maar op den inhoud wordt vaak niet of bijna niet ingegaan. Men speurt geen leven in de Schrift, men is niet bezig met een Woord Gods, dat gezag heeft over leer en leven, maar met wetsartikelen. Het is alles koud, het hart spreekt niet mee.

Maar er is ook dualisme, een consequentie van de ervaringstheologie. Men vraagt, wat de evangelisten, wat Paulus ervoeren van het werk van Jezus, wat ze dachten over Christus en men vraagt voor zichzelf vrijheid om over Hem iets anders te denken, van Hem iets anders te beleven. Zoo is de beteekenis der Schrift verkleind, haar haar kroon ontroofd. Zoo blijft ze buiten ons staan, ze is hoogstens een belangrijk document, dat ons de ervaringen heeft bewaard van vrome mannen Gods, maar ze spreekt ons niet meer toe als het eigen Woord van God.

Daartegen moest reactie komen. Eén van beide, als het zóó is met de Schrift, waartoe dan al die arbeid aan haar besteed — of het is anders.

De groote waarde van het boek van Barth is, dat het zegt en toont: het is anders. Bij Barth geen dualisme. Hij is het met Paulus eens, wil zich aan de Schrift onderwerpen, erkent — zij het niet in dien zin als wij het doen — haar gezag. Barth wil ook beginnen met grammatisch-historische verklaring, maar dat is voor hem het begin, niet het einde. Hij wil de gedachten verstaan en genieten.

Barth schreef dit boek, toen hij nog predikant was. |221a|

Uit eigen ondervinding weet ik, dat men een Schriftgedeelte niet beter kan leeren verstaan dan door er na zorgvuldige exegese over te preeken. Zoo heeft ook Barth begrepen, dat het leven met het volk van God, de praktische arbeid, het inzicht in de Schrift ongemeen verrijken kan dieper de beteekenis kan doen zien.

Daardoor is er in het boek van Barth leven. Er spreekt hier een levend mensch, die van Paulus tracht te leeren en anderen leeren wil. Er is een hart in dit werk.

En dat trekt aan.

Jammer is het, dat er schaduwzijden, zeer ernstige zelfs tegenover staan. Ook hier beperk ik me tot het meer formeele.

Het boek van Barth staat vol met paradoxen en van paradoxen houdt ons geslacht.

Een paradox is niet onder alle omstandigheden te veroordeelen. Hij kan beteekenis hebben, vooral in geschriften van systematischen aard om onze beperktheid te doen gevoelen. Wij kunnen niet alle waarheden tot één geheel verwerken. Vaak moeten we eindigen met de dingen onverzoend naast elkander te laten staan. Op het gebied van de ethiek spreken we van een botsing van plichten. Het is echter zaak met paradoxen zuinig te zijn. Men zie zooveel mogelijk boven de paradox uit te komen, ruste er niet in dan in het uiterste geval. In een kommentaar zijn paradoxen niet op hun plaats, want een kommentaar wil duidelijk maken, verklaren en heeft in het uiterste geval niet met een |221b| paradox te eindigen, maar met een bescheiden: ik weet niet, wat de schrijver bedoelde.

Onze tijd is een tijd van relativisme en negaties.

Daarom is hij verzot op paradoxen, spanningen. Onze tijd heeft geen behoefte daar boven uit te komen, is slap en laat het maar zoo, geniet in de beperktheid, in plaats van er over te klagen.

Aan dien zucht komt het boek van Barth tegemoet. Door zijn paradoxen en door de heele wijze van behandelen. Barth verklaart niet, maar hij mediteert over een tekst, haalt er van alles bij, begint soms heel ver om dan eindelijk weer zoo ongeveer bij den tekst terecht te komen. Het is eigenlijk ontstellend om in het register eens te zien, wat al zoo bij den brief aan de Romeinen aan de orde komt.

Natuurlijk leidt deze manier van behandeling er toe, dat Barth zijn eigen theologie in den brief terug vindt.

Soms, zooals ik althans aan één punt wil trachten duidelijk te maken, met volslagen afwijking, van wat Paulus duidelijk schrijft.

Voor Barth is het uitgangspunt de absoluutheid Gods. Daar kan men mee instemmen. Maar verkeerd gaat het, als Barth meent, die absoluutheid Gods alleen te kunnen handhaven door alles verder relatief, negatie te maken, door overal in den brief aan de Romeinen te zien de krisis tusschen tijd en eeuwigheid.

Alle menschen woord is relatief, ook het woord van Paulus.

Als Paulus in den brief aan de Romeinen roemt |221c| in de zekerheid der zaligheid, spreekt van de weldaden, die in het geloof ons eigendom zijn, dan komt Barth dat alles onzeker, relatief maken. Een geliefkoosd woord van Barth is: Hohlraum, negatie.

Hier ligt het bedenkelijke van het werk van Barth en toch ook een reden, waarom velen grepen naar zijn boek.

Barth’s verklaring over den brief aan de Romeinen maant ons daarom tot groote voorzichtigheid *. Mogen we er ons over verblijden, dat het hier niet is de dood in den pot, dat van een ingaan op den tekst, van een persoonlijk meeleven sprake is (reden waarom men in Barth’s boek „das Schreckgespenst einer neuen Orthodoxie” heeft zien opduiken), de manier, waarop dit geschiedt, laat geen recht wedervaren aan het gezag van een boven ons staand Woord Gods, waaraan wij ons hebben te onderwerpen, waaraan wij te vragen hebben, wat leert, wat gebiedt het ons en kan daarom de onze niet zijn.


F.W. Grosheide.




*. Ook om tal van verklaringen, waarvan ik nu verder [niet] spreek. Ik haal één zin aan als voorbeeld en kies dien uit het stuk over de verkiezing en verwerping, waarin Barth m.i. geheel mis gaat. Bij Rom. 9 : 13 lezen we: Mythologisierend ist also die reformatorische Fassung der Prädestinationslehre auch in dieser Hinsicht, dass sie die Erwählung und Verwerfung auf die psychologische Einheit des Individuums, auf Quantitäten von „Erwählten” und „Verworfenen” bezogen hat. Hoe Barth dat in den tekst kan vinden, is mij een raadsel!




a.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2002