Over het ressentiment

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

2e jaargang, onder redactie van F.J.J. Buijtendijk, K. Dijk, V. Hepp en B. Wielenga
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1921v
8,57 (25 november 1921)

a



Ressentiment is een woord dat niet vertaalbaar is. Het duidt een gevoelen aan dat grenst aan wraak, afgunst en haat. Het is een gevoelen, waarbij het eene wordt geëerd, om het andere neer te halen. Het eene wordt tegen het andere uitgespeeld. Het gehate is daarbij vaak voorwerp van afgunst, de druiven zijn zuur. Een diepe grond voor het ressentiment is dan ook een zekere onmacht om het eigenlijk begeerde te verkrijgen of het verachte in eerlijken strijd te ovewinnen. Daarom is het ressentiment zoo sterk bij ondergeschikten, die zich tegen hun meerderen niet kunnen of durven verzetten, ook niet hun haat plus afgunst kunnen uiten en leeren vriendelijkheid te huichelen.

Wanneer iemand in zijn innerlijk waardegevoel zich gekwetst waant en daardoor wraakzuchtig is, verdwijnt deze wanneer de wraak zich kan uiten, na het „eerherstel”, na de „genoegdoening”. Maar is deze uiting onmogelijk, wordt zij ook in gedachte zelfs onderdrukt, dan onstaat het echte ressentiment, n.l. het minderwaardig achten van de andere partij, waardoor langs denkbeeldigen weg de geestelijke spanning wordt opgelost.

Juist in een maatschappij, waar ieder het recht heeft zich met een ander te vergelijken, maar in werkelijkheid zich niet vergelijken kan, ontstaat de lading met ressentiment. Zoo is er onder de Joden een buitengewoon sterk ressentiment, temeer, daar zij vaak een intensief nationaal- en ras-bewustzijn bezitten.

Waarom moet men aan dit ressentiment-gevoel zoo de aandacht schenken? Omdat het één van de afschuwelijkste en meest verbreide slechte eigenschappen is, omdat men bij zich zelf telkens hare aanwezigheid en degeneratieven invloed kan bespeuren. En bovenal, omdat het het tegendeel van de echte Christelijke liefde is, omdat het deze vaak onmerkbaar vergiftigt en vernietigt.

De man in de politiek, die heftig in de oppositie is, met de zekerheid toch nooit minister te worden, de preutsche vrouw, die onmeedoogenloos scherp over „onzedelijke menschen” oordeelt, de arbeider die smaalt op de auto’s, de kantoorbediende, die de geleerdheid „veracht”, overal zijn het de verdrongen en onbewust geworden gevoelens van haat en afgunst, die zich als een nieuwen gevoelstoon voordoen, welken wij ressentiment noemden.

Een populair en verduidelijkens beeld moge worden genoemd; het is de minder belangrijke dan wel tragische figuur van de schoonmoeder. Voor alles de moeder van den zoon. Het te moeten verdragen, dat een andere vrouw, den persoon, dien men sinds zijn geboorte heeft liefgehad en wiens wederliefde men ten volle bezat, thans geheel voor zich opeischt en zelfs het recht daartoe heeft en dit bovendien nog zóó te moeten verdragen, dat men zich verheugen moet èn feliciteeren èn de nieuweling met liefde ontvangen — dat is een situatie, die door den duivel, zelfs om een held op de proef te stellen, niet slimmer kon worden uitgedacht.

Het is Nietzsche geweest, die de Christelijke liefde den geraffineerdsten bloesem van het ressentiment heeft genoemd. Dit is een leugen, maar waar is het, — zooals Scheler zegt, — dat niets gemakkelijker een schijndeugd wordt, dan juist de Christelijke liefde en niets gemakkelijker dan juist |57b| deze edelste aller zielseigenschappen in het ressentiment overgaat.

Gelogen is het als Nietzsche betoogt, dat de liefde voor het zwakke en verdrukte, het vergeven van zijn vijanden, het willen dienen en niet gediend worden, het laatste willen zijn, niet anders is dan een verdrongen en in een schijnbare deugd veranderd gevoel van onmacht, afgunst en haat. Onmacht om een vijand te overwinnen, om gediend te worden, om de eerste te zijn, afgunst op het sterke, machtige, haat van de „slaven” tegenover de „edelen”.

Maar waar is het wat Scheler zegt. Op tweeërlei in wezen verschillende wijze, kan de sterkere naar de zwakke, de rijke naar den arme, de gezonde naar den zieke zich neerbuigen. Ten eerste, doordat het innerlijke uitgangspunt en de drijvende kracht een machtig gevoel is van zelf geborgen te zijn, van innerlijk gered zijn en onoverwinnelijke volheid van eigen bestaan en leven. Deze liefde is een teeken van levensvolheid, van kracht. Zij is geen geestelijke „weldadigheidsinstelling” en er is geen tegenstelling tusschen haar, de eigen zaligheid. Met de daad van het zich verliezen volgt het winnen. In het liefhebben en geven zelf is de mensch zalig. Want „geven is zaliger dan nemen”. Het helpen is de onmiddellijke uitdrukking van de liefde, niet haar doel en zin, die slechts in haar zelf ligt — in haar opglanzen in de ziel en in den adel van de liefhebbende ziel, in de daad van hare liefde. Niet is dan ook verder van het oer-begrip der Christelijke liefde verwijderd, dan alle soorten van „socialisme”, „sociale neigingen”, altruïsme en dergelijke ondergeschikte zaken. Toen den rijken jongeling geboden werd zijn rijkdom aan de armen te geven, zoo geschiedde dit niet, opdat de armen wat zouden krijgen, of omdat armoede op zichzelf beter zou zijn dan rijkdom, maar omdat de daad van het geven, de geestelijke vrijheid en liefde-volheid, die zich in die daad uit, den rijken jongeling adelde en nog veel „rijker” maakte, dan hij was.

Maar er is ook een andere soort zich nederbuigen tot het kleine, nederige, slechte. Daar groeit liefde niet uit levensmacht, maar is een mooie naam voor zelf-vlucht, voor een niet in staat zijn zelf te leven.

Wie kent niet het type van den z.g. vrijzinnige onder ons, in het algemeen den mensch met de „sociale neigingen”, bij wien achter zijn sociaal bezigzijn zoo duidelijk het onvermogen bij zijn eigen levensvragen en opgaven te verwijlen, bemerkbaar is. Wegzien van zichzelf houdt men hier voor liefde. Hoe vaak wordt onder ons door kille bloedarme menschen een schijn van naastenliefde getoond, een toenadering gezocht met de armen en zwakken, omdat wat rijk en sterk is hun eigenliefde en waarde kwetst. Zelfs het denken van deze menschen is zóó met ressentiment geladen, dat ze ook God trachten te zien als den vervuller van hun eigen verdrongen wenschen, met name de wraak, die zij zelf aan de grooten dezer wereld niet kunnen koelen, op God overdragen, om in een mechanische voorstelling van de belooningen en straffen in het hiernamaals, tenminste in de phantasie de wraak te koelen, waartoe zij hier onmachtig zijn. Hoe vaak beroepen juist deze zich op teksten (de laatsten zullen de eersten zijn enz.), wier wezenlijke zin aan hun eigen wezen vreemd is. Hoe vaak vindt de puriteinsche soberheid niet zijn oorsprong in een gemis aan levenskunst. Hoe een schandelijke zonde dan, indien sommigen niet alleen hun haat en afgunst in den vorm van een ware Christelijke deugd uiten, maar zich bovendien in pharizeeschen hoogmoed, soms met uiterlijke bescheidenheid voor de ware en echte Christenen houden. Soberheid kan een uitdrukking zijn van een krachtig en hoog leven, dat het groote aantal lagere conventioneele wereldsche gebruiken, genoegens enz. niet van noode heeft, zelfs als storend ondervindt. |57c|

Is dit onder ons altijd zoo?

Maar het zij hier voldoende op het ressentiment, als een voortdurend gevaar, vooral ook onder ons, te hebben gewezen, te meer omdat het een schijn van deugd vertoont. De persoon, die geen positieve liefde in zijn innerlijk wezen heeft, maar slechts haat en afgunst tegen andersdenkenden, tegen anders-zijnden, tegen anders-voelenden, kan schijnbaar een liefde voor beginselen bezitten. Dat dit geen echte liefde, maar ressentiment is, is meestal de persoon zelf zich evenmin bewust, als het feit, dat zijn „geweldige kracht” slechts innerlijke zwakheid beteekent.

Moge ernstige studie der eigen zielsverschijnselen en een algemeen weten van de levenswetten der ziel tot de ontdekking van het ressentiment voeren, waar het is en hoe diep het ook verborgen moge zijn. Want wat baat het of men de geheele wereld gewint en men heeft de liefde niet.


F. J. J. B.




a. Geen verdere bibliografische gegevens getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000