Helenius de Cock (1824-1895) (?)

Wat is de mensch?

De Getuigenis. Maandschrift in het belang van Waarheid en Godzaligheid

Onder redactie van J. Bavinck en H. de Cock. Eerste Jaargang.
Te Kampen, bij S. van Velzen Jr. 1868-1869, 90-92

a



„Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden,” zegt de Apostel van hen, die „de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd hebben in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mensch, en van gevogelte en van viervoetige en kruipende gedierten” (Rom. 1 : 22, 23). En al meer en meer bevestigt zich die waarheid. De 19de |91| eeuw, bij uitnemendheid „de tijd der vooruitgang,” heeft het zelfs zoo ver kunnen brengen, dat zij schijnbaar gronden heeft gevonden om te bewijzen, dat wij onze voorouders niet moeten zoeken in het paradijs, maar in de bosschen van Afrika onder de gorilla’s, die nog meer overeenkomst hebben met den mensch dan de zoo beruchte ourang-outang. Nadat het ongeloof langzamerhand tot loochening van God en van het bestaan van een zelfstandigen Geest gekomen was, moest het toch noodwendig het ontstaan der tegenwoordige wereld op den weg van de ontwikkeling verklaren, als het niet van die verklaring afstand wilde doen, dat de wereld van het begin aan steeds zoo geweest is als zij nu is, dat zij dus noch ontstaan is, noch zich ontwikkeld heeft. En daar het nu stootte op de vragen: van waar is de eerste ontwikkelingskiem, waar de eerste stoot tot zijne ontwikkeling? en het die vragen niet voldoende kon beantwoorden, zoodeinsde het niet terug voor het constateeren van een onmogelijk wonder, nl. „een werking zonder oorzaak.” Om God te kunnen wegredeneeren, wilde men zelf liever van dierlijke afkomst zijn dan het scheppingswonder aannemen. En die ontwikkeling zonder oorzaak die zij nu aannemen, heeft een wereld voortgebracht waarin zulk eene wijsheid, zulk een Goddelijk verstand zich openbaart, dat nog nooit een menschelijk verstand die ten volle heeft kunnen doorgronden. Maar wat zou ook een mensch , die, zelf een voortbrengsel dier ontwikkeling, daar nu staat als een geperfectioneerd dier! Zoo ver gaat de dwaasheid der 19de eeuw. De mensch, het pronkjuweel der schepping, Gods evenbeeld, gaat nu door volgens sommigen voor een door de werking van het licht, de warmte, de electriciteit uit het moeras voortgebracht wezen, of voor een ontwikkelde paddestoel. Anderen aarzelen ook niet te zeggen, dat onze eerste voorouders uit een ei ontstaan zijn, waarin zij zich zoo ver ontwikkeld hebben, dat zij bij hun |92| verschijnen reeds de grootte hadden bereikt van onze zesjarige kinderen.

Voorwaar! het menschdom is diep gezonken. En zulke hypothesen zijn niet in scherts opgeworpen, neen, beroemde natuurvorschers hebben die als resultaten van veeljarige onderzoekingen, aan de nakomelingschap overgegeven. Een geheel nienwe wetenschap, de anthropologie, stelt het zich ten taak te bewijzen dat onze voorouders dieren zijn geweest. La société d’Anthropoiogie de Paris redeneert, zooals blijkt uit Ekker en Lindenschmidt: archiven der anthropologie, Deel 1, bl. 398 en de Revue Chrétienne van E. de Pressensé, jaargang 1867, Nº. 3, p. 148 veel over de spraak, het gevoel, de godsdienstzin enz. der dieren. Hevige discussiën zijn er gevoerd over de kwestie of de dieren godsdienst hadden of niet, en een zekere Broca de voornaamste woordvoerder in deze discussiën eindigde met te zeggen: „dit problema kan niet opgelost worden.” Voorzeker, ze zijn dwazen geworden nu zij wijzen meenden te zijn.




a. Het artikel is niet ondertekend en kan dus eventueel ook van J. Bavinck zijn.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004