Harm Bouwman (1863-1933)

Christian Science

(Christelijke Wetenschap)

door Dr. H. Bouwman, Hoogleeraar a.d. Theologische School te Kampen

E.J. Bosch Jbzon. — 1918 — Baarn

a





Inleiding

De Christian Science vraagt in de laatste jaren bij toeneming de belangstelling van de beschaafde wereld. Zij treedt op met de pretentie, dat zij is in het bezit der waarheid, dat zij de alleen juiste kennis van het christendom en van het evangelie van Jezus heeft, en dat zij in staat is door hare metaphysische methode der menschheid den weg te openen voor de eeuwige zaligheid. Na een nacht van dwaling, zoo schreef Mrs. Eddy, de stichteres der Christian Science 1), is de ster der waarheid opgegaan, en de wijzen moeten nu zien naar en „volgen de morgenster van de goddelijke wetenschap, welke verlicht den weg naar de eeuwige harmonie”, „De tijd voor de denkers is gekomen. Waarheid, onafhankelijk van leerstellingen en tijdelijk geëerde systemen, klopt aan de deur der menschheid. Tevredenheid met het verleden en het koud conventioneele of het materialisme kruimelt weg. De onbekendheid met God behoeft niet meer den weg tot het geloof te banen.” De zuivere kennis der waarheid, zooals Jezus die had geopenbaard, maar welke de kerk had verloren, is in den laatsten tijd weder bekend geworden. Het is toch de zending van Jezus geweest, zoo leert de Christian Science, om God aan de menschen, en den mensch aan zich zelf te openbaren. Jezus Christus was de groote medicijnmeester, die, doordat hij den oneindigen geest bezat en leerde kennen, de kranken gezond maakte; hij was de groote hoogepriester, die door zijn kennis van de macht des geestes de zonde in al hare vormen voor het eerst wetenschappelijk overwon en hare heerschappij brak. De ware christelijke wetenschap is bevrijding van de zonde en de dwaling, en daardoor bevrijding van de ziekte. Geen wonder dat vele zoekende menschen in onze dagen luisteren naar deze prediking der verlossing, welke in 1866 aan Mrs. Eddy is geopenbaard 2). En voor |6| velen is het een aanbeveling, dat de Christian Science het christendom en de wetenschap met elkander in harmonie schijnt te zetten, en dat zij er aanspraak op maakt het rechte christendom en de ware wetenschap te zijn.


*

Mrs. Eddy en hare Secte.

De moeder van Christian Science

Voor de kennis van de Christian Science is van beteekenis de stichteres te kennen. Stichteres en beweging kunnen niet gescheiden worden, vooral niet wanneer de beweging zoo nauw samenhangt met de levenservaring van den persoon, die haar heeft uitgedacht en jaren achtereen haar heeft gevoed en geleid, zooals dit het geval geweest is met de moeder der „christelijke wetenschap” Mrs. Eddy.

Ann Mary Morse Baker werd den 16 Juli 1823 te Bow, bij Concord, de hoofdstad van New Hampshire, geboren. Haar vader Mark Baker, gesproten uit een Puriteinsche familie, die zich in 1634 in Nieuw Engeland had neergezet, was een ijverig en streng Puritein, en voedde zijne kinderen op in de Gereformeerde leer. De kinderen bogen zich gewillig onder het gezag huns vaders, maar Mary, de jongste van de zes, waagde het reeds in haar jeugd zich tegen den wil des vaders te verzetten. Zij leed van haar jeugd af aan nerveuse afwijkingen, had een lastig karakter, zoodat het voor de ouders vaak moeilijk was haar recht te leiden. Zij verhaalt in Retrospection and Introspection 3), een soort van autobiographie, dat zij in haar jonge jaren stemmen gehoord heeft, en dat zij eenmaal op raad van haar moeder antwoordde, evenals Samuël in het huis van Eli: „Spreek, Heere, want uw knecht hoort”.

Omtrent haar jeugd hebben zich allerlei legenden gevormd. Zij zou op tienjarigen leeftijd even vertrouwd geweest zijn met Lindley Murray’s Engelsche grammatica als met den Westminsterschen Catechismus. Natuurphilosophie en logica |7| zouden haar lievelingsstudiën geweest zijn, en zij zou toen reeds de Latijnsche, de Grieksche en de Hebreeuwsche taal geleerd hebben. Zij zelf evenwel spreekt hiervan niet, en uit haar merkwaardige mededeeling, dat zij met de ontdekking der christelijke wetenschap al hare vroeger verzamelde kennis, zelfs de regelen der grammatica verloren had, is misschien het tegendeel af te leiden.

Ook wordt van haar verhaald, 4) dat zij reeds als kind bedenkingen had tegen sommige punten der leer, met name tegen de uitverkiezing. De gedachte, dat het mogelijk zou zijn dat een van de leden der familie uitgesloten zou zijn van het eeuwige leven, schokte haar dermate, dat zij ernstig ziek werd. Weder genezen vond het meisje rust voor haar denken in het unitarisch Godsbegrip, en in de leer dat er redding is voor alle menschen. Bij het onderzoek voor de toelating tot de gemeenschap van de Congregationalistische kerk werd het duidelijk, hoe zeer zij het oneens was met de belijdenis der Gereformeerde kerk. Zij verklaarde aan haar leermeester, dat zij liever van de kerkgemeenschap wilde worden uitgesloten, dan dat zij het dogma van de voorbeschikking zou willen aanvaarden. Zij deed hierbij een beroep op de alwetendheid Gods met de woorden van Ps. 139 : 23, en de predikant, die haar onderzocht, was zoo getroffen door den ernst van het meisje, dat hij geen vrijmoedigheid had haar van het avondmaal af te houden. Bedenkelijk voor de waarheid dezer mededeeling is het feit, dat volgens het kerkboek van Concord, Mary Baker bij hare toelating tot het avondmaal 17 jaar oud was. in plaats van 12 jaar, zooals de legende verhaalt.

Niet zonder invloed op het leven van Mary Baker waren de moeilijke ervaringen, welke zij als echtgenoote en moeder opdeed. Zij huwde in December 1843 met George Washington Glover, die zes maanden na de bruiloft stierf aan de gele koorts, en zijne jonge weduwe in donkere omstandigheden achterliet. Zij verwachtte een kleine en was geheel zonder middelen. Zij keerde thans terug in het ouderlijke huis, en |8| ontving steun van de leden der loge, aan wie haar man stervende haar had aanbevolen. Drie maanden na den terugkeer in het ouderlijke huis werd Mary Glover moeder van een zoon. Zij zag zich genoodzaakt, tengevolge van voortdurende krankheid, de zorg voor haar kind aan de grootouders, en aan de dienstboden toe te vertrouwen. De berichten over de liefde tot haar kind loopen zeer uiteen. Volgens de levensbeschrijving van Sibyl Wilbur 5) was Mary Glover de teederste van alle moeders, en was het haar een diepe smart, dat zij haar kind aan vreemden moest toevertrouwen. Maar daartegen pleit, dat zij haar zoon met een harer dienstboden, Mahala Sanborn, op 14-jarigen leeftijd naar het Westen liet trekken, en dat haar vader van haar zou gezegd hebben: „Mary handelt als een oud moederschaap, dat zijn lam niet wil erkennen. Zij wil den jongen niet bij zich hebben.” Feit is, dat toen moeder en zoon elkander na 20-jarige scheiding wederzagen, en het toen bleek dat George Glover niets voelde voor de christelijke wetenschap, de rijk geworden moeder wel iets deed om in de behoeften van haar zoon te voorzien, doch hem voorts schreef 6): „Ik kan u niet meer ontvangen. Gij zijt niet wat ik gehoopt had. En wat mij betreft, ik ben ook niet meer dezelfde. Wanneer ik mij eenmaal uit de zaken terugtrek en in het private leven wederkeer, zal ik u weer bij mij kunnen nemen, indien gij namelijk een ander mensch geworden zijt, anders niet.”

Zij bleef intusschen lijden aan een ernstige zenuwkrankheid. Zooals het echter gewoonlijk gaat met hysterische naturen, kon zij soms scherp en geprikkeld afstooten, maar in andere tijden kon zij zich bijzonder beminnelijk voordoen. Steeds bezat zij de neiging de aandacht van anderen tot zich te trekken. Geen wonder, dat een reizend tandarts, Dr. D. Patterson, op haar verliefd werd en haar tot vrouw vroeg. In 1853 trouwden zij. Deze tweede echt was geen gelukkige en werd spoedig ontbonden. |9|


Oorsprong van Christian Science

Op haar 39ste levensjaar leerde zij een man kennen, die op haar grooten invloed uitgeoefend heeft. Deze was Dr. Phinehas Quimby, te Portland (Maine), een zeer schrander man, die, oorspronkelijk uurwerkmaker, later als geneesheer optrad. Hij was eerst voorstander van het dierlijk magnetisme, en verkreeg door zijn geneesmethode veel succes. Gedurende eenige jaren bediende hij zich van een medium, dat hem de gepaste medicijnen voor zijne patienten moest aanwijzen. Daarna zou hij tot de ontdekking gekomen zijn, dat niet de medicijnen de genezing bewerkten, maar het in de patiënten aanwezig zijnde geloof. Hiermede was het beginsel van de Mind-cure, de genezing langs een geestelijken weg, gevonden. Mrs. Eddy raadpleegde ook dezen wonderlijken geneesmeester en vond bij hem baat.

Is deze voorstelling van de tegenstanders der Christian Science waar, dan zou niet Mrs. Eddy, maar Dr. Quimby de ontdekker zijn van het beginsel der Christelijke Wetenschap. Een leerling van Dr. Quimby, Julius A. Dresser, getuigt, dat er reeds 6 maanden vóór Mrs. Eddy Quimby leerde kennen, verschillende handschriften bestonden van Quimby’s methode, door zijn leerlingen opgeteekend, o.a. een handschrift van meer dan 800 bladzijden, dat de volledige geneesmethode langs geestelijken weg bevatte. En volgens Georgine Milmine zou reeds Quimby uitgesproken hebben, dat de ziekte haar oorsprong had in den waan, en dat genezing intrad, wanneer iemand van den waan werd verlost en de waarheid leerde kennen. Voorts zou Quimby geleerd hebben, dat er onderscheiden moest worden tusschen Jezus. die een menschelijk lichaam had, en Christus, die het beginsel der Godheid in Jezus was. Quimby was een onbaatzuchtig man en had een ieder die wilde, ook Mrs. Eddy, met de geheimen der nieuwe wetenschap bekend gemaakt. Mrs. Eddy had niets anders te doen dan de ideeën te ordenen. De leerlingen van Mrs. Eddy evenwel leeren juist het omgekeerde, en zeggen, dat Mary Baker voor het eerst het beginsel der waarheid had leeren kennen, en dat Quimby dit van haar had |10| ontvangen. Quimby zou uit haar mond de gedachten over de genezing der zieken hebben opgevangen en neergeschreven, en zij zou zeer grootmoedig deze aanteekeningen met den naam Quimby onderteekend hebben, en hebben toegestaan, dat deze opstellen door leerlingen van Quimby werden gecopiëerd. Zoo zou de legende der Quimby-manuscripten zijn ontstaan.

Voor de kennis van den oorsprong van de ChristianScience is van beteekenis het getuigenis van Rev. J.H. Wiggin, voorheen prediker eener Unitarische gemeente, die in Boston bekend stond als een bekwaam en geleerd litterator. Tot hem richtte Mrs. Eddy in 1885 het verzoek, de nieuwe uitgave van „Science and Health” na te zien. Hij heeft dit werk met de grootste objectiviteit en nauwgezetheid verricht, en verwierf daardoor den lof en den dank van Mrs. Eddy. En deze geleerde zegt van den oorsprong harer beginselen: „Zij is een ontzettend geslepene vrouw, sluw en doortrapt, maar niet belezen of geleerd. Wat zij heeft, heeft zij, zooals de documenten duidelijk bewijzen, van Ph. Quimby, dien zij na zijn dood als den grootsten leidsman en haar bijzonderen leermeester heeft geprezen. Zij wilde zich verantwoorden tegenover de beschuldiging, dat zij de ideeën van Quimby had overgenomen, en vroeg mij daarvoor om raad, doch haar eenige verdediging was, dat, wanneer zij zulke dingen voor 20 jaren gezegd had, zij onder den invloed van het dierlijk magnetisme zou gestaan hebben.” 7)

Trouwens Mrs. Eddy zelf geeft getuigenis, dat zij ideeën van Quimby heeft overgenomen. In 1862 kwam zij voor het eerst met hem in aanraking en werd door hem genezen. Zij gevoelde zich sedert weer sterk tot den geneesheer aangetrokken, las zijne handschriften, en, toen Quimby aangevallen werd, dat hij niets meer was dan een magnetiseur of spiritist, schreef zij een langen brief, die in den Courier van Portland afgedrukt werd, waarin zij haar dankbaarheid uitspreekt, dat zij door Quimby is genezen, en dat de gronddwaling, welke |11| hij bestrijdt, is dat wij aan de materie intelligentie toeschrijven. De patient wordt door de waarheid genezen. In een lateren brief is zij vol bewondering over Quimby, en vraagt of Christus niet in hem woont. In 1864 schreef zij: „Lieve dokter, wat kan ik doen zonder u?” En in hetzelfde jaar schreef een harer vriendinnen: „Den geheelen namiddag werkte zij met den dokter, en dan zat zij tot laat in den nacht op en schreef neer wat zij ’s daags geleerd had”. Zoolang Quimby leefde, heeft zij den geneesheer bewonderd; na zijn dood heeft zij hem nog geroemd in een gedicht van 4 strophen, in een krant te Lynn, onder den titel: „Op den dood van Dr Quimby, die door de waarheid genas, die Christus geleerd heeft in tegenstelling met alle isms.” Maar toen haar boek: „Wetenschap en gezondheid” verscheen, gaf zij alle eer aan zich zelf, en maakte er aanspraak op, dat haar de nieuwe wetenschap was geopenbaard.

Over den tijd van deze openbaring heeft Mrs. Eddy verschillende data opgegeven. Gewoonlijk wordt de zaak door de aanhangers der Christian Science aldus voorgesteld: Op een winteravond, toen zij naar de kerk wilde, gleed zij op een van de met ijs bedekte trappen uit, en werd innerlijk zoo gekneusd, dat de dood spoedig dreigde in te treden. Reeds was ze door hare artsen opgegeven, reeds had zij van haar zielenherder, den congregationalistischen predikant van Lynn (Mass.), afscheid genomen, toen er op eens eene wending ten goede intrad. Zij verhaalt zelf over dit wonder der genezing, 8) dat terwijl hare verwanten in een aangrenzende kamer elk oogenblik haar dood verwachtten, zij plotseling haar leger verliet en zich naar haar familieleden begaf, welke meenden, dat zij niet haar zelf, maar haar geest zagen. Wat was geschied? De kranke had haar Bijbel opgeslagen, de beloften in het Evangelie van Mattheüs gelezen over de kracht des geloofs, innig gebeden, en plotseling ervaren, dat kracht en gezondheid waren teruggekeerd. „Ik gevoelde”, zoo |12| verhaalt zij, „dat de goddelijke geest aan mij een wonder had gedaan. Hoe, kon ik aanvankelijk niet zeggen, maar later leerde ik verstaan, dat de gebeurtenis nauwkeurig in overeenstemming was met de wetten Gods”. Toen een harer verwanten haar vroeg: „Hoe komt het, dat gij ons teruggegeven zijt? Is Christus weder op aarde gekomen?” antwoordde Mrs. Eddy: „Christus is nooit heengegaan, Christus is de Waarheid, en de Waarheid is altijd hier, — de onpersoonlijke verlosser” 9). Met deze genezing was haar een licht opgegaan over de ware wetenschap.


Science and Health

Gedurende de eerstvolgende drie jaren, nadat deze gebeurtenis had plaats gegrepen, leefde zij in stille afzondering, in godsdienstige overpeinzing en in het onderzoeken van het Woord Gods. In dezen tijd rijpten de grondgedachten van haar levenswerk, en vond zij den sleutel van hare wonderbare genezing. Zij verhaalt, dat zij langs een drievoudigen weg, door haar verstand, door hare ervaring en door goddelijke openbaring tot de kennis der waarheid gekomen is. In 1870 gaf zij over hare ontdekking eene brochure uit, en in 1875 verscheen haar hoofdwerk: „Science and Health, with Key to the Scriptures” 10). Dit boek is het handboek van de „Scientisten”, van de „wetenden”, zooals de aanhangers van Mrs. Eddy zich noemen. „Wie een ware Scientist worden wil, moet dit boek bestudeeren, alsof het zijn bijbel ware”. Het was in het Engelsch geschreven, en mocht niet in een andere taal worden overgezet. Evenwel was een van de Duitsche leden der Christian Science zoo vrijmoedig het boek in het Duitsch te vertalen, en sedert werd ook de Duitsche vertaling onder de officiëele uitgaven der Christian Science opgenomen. Dit handboek verscheen in 1902 in een nieuwe bewerking. Hoe breed het verspreid is en gelezen wordt, blijkt hieruit dat de uitgave van 1905, door schrijver dezes gebruikt, op het titelblad gedrukt heeft: „drie honderd negen-en-veertig duizend”. In 1910 waren er ongeveer 400.000 |13| exemplaren verkocht. De Engelsche uitgave van „Science and Health” is een boek van 700 bladzijden. In 14 hoofdstukken wordt achtereenvolgens in dit boek gehandeld over: Gebed (bl. 1-17), Verzoening en eucharistie (18-55), Huwelijk (56-69), Christelijke wetenschap en spiritualisme (70-99), Dierlijk magnetisme (100-106), Wetenschap, theologie, medicijnen (107-164), Physiologie (165-200). Voetstappen der waarheid (201-254) Schepping (255-267), Wetenschap van het zijn (268-340), Eenige tegenwerpingen beantwoord (341-361), De praktijk van de christelijke wetenschap (362-442), De onderwijzing van Christian Science (443-464), Recapitulatie (465-497). Het aanhangsel: „Sleutel tot de Schrift” is ingedeeld in drie hoofdstukken: Genesis (501-557), De apocalypse (558-578), Verklarende woordenlijst (579-599). Een slothoofdstuk bevat getuigenissen van hen, die door Christian Science genezen zijn.


De secte

Mary Baker vond in 1877 een overtuigd aanhanger harer leer in haar derden man, den geneesheer Dr. Asa Gilbert Eddy, dien zij ten vorigen jare in de door haar te Boston gestichte vereeniging had leeren kennen. Voortaan noemde zij zich Mrs. Mary Baker G. Eddy. Dr. Gilbert Eddy schreef achter zijn naam de letters C.S. (Christian Scientist), welke letters het herkenningsteeken zijn voor de aanhangers der Christian Science. Dr. Eddy stichtte, door zijne vrouw ondersteund, te Boston een zondagsschool, geheel naar de beginselen der nieuwe leer ingericht, welke hij zelf leidde tot aan zijn dood (1882). In 1881 werd door Mrs. Eddy te Boston opgericht „het metaphysisch college”. in hetwelk zij in 7 jaren ongeveer 5000 leerlingen onderwees, die hare leer overal moesten verkondigen, en die, naar haar eigen mededeeling, haar een jaarlijksch inkomen van 175.000 dollar inbrachten.

Doch niet alleen stichtte Mrs. Eddy een hoogeschool, zij vergaderde ook haar aanhangers tot een nieuwe kerk, welke den naam ontving van: „Eerste kerk van de Christan Scientisten”. Zij is zeer streng georganiseerd en wordt van uit Boston geleid. Slechts zij, die leden zijn van de moederkerk te Boston, worden als Christian Scientisten |14| erkend, en slechts hun wordt het recht toegekend, officiëel de geneesmethode toe te passen, en in de godsdienstoefeningen voor te gaan.


Godsdienstoefening

Omtrent deze godsdienstoefeningen der Christian Science zegt Bicknell Young 11): „Om alle persoonlijke opvattingen over de leer van Christian Science te vermijden, wordt in de kerken niet gepreekt volgens de gewone opvattingen van dit woord. De dienst bestaat uit een stil gebed, gevolgd door het Onze Vader, en de geestelijke uitlegging daarvan uit „Science and Health”, voorts zingen en het voorlezen van gedeelten uit den Bijbel en het C.S. tekstboek, die te zamen een preek vormen over een of ander onderwerp, bijv. over God, Liefde, Waarheid, Leven, enz. Deze preeken worden door een daarvoor aangewezen commissie vastgesteld, zoodat de godsdienstoefeningen in alle Science kerken gelijk zijn. Zij worden geleid door twee lezers, waarvan de een den Bijbel, en de ander Sc. en H. leest”. Als type van zulk een preek ontleen ik uit „Der Herold der Christian Science” 12), de preek van 3 Januari 1915. Het thema dezer preek is: God. De tekst: Psalm 145 : 1: „O mijn God! Gij Koning, ik zal U verhoogen, en Uwen naam loven in eeuwigheid en altoos.” Beurtelings lezen: Psalm 81 : 2-6, 8-17. De preek bestaat uit de volgende citaten:


I
 
De Bijbel:
 
„Science and Health”:
 
Duitsche vertaling:
 
(1) Exod. 33 : 12-14
(2) Johannes 8 : 25,17-29
(3) Psalm 140 : 14
(1) 287 : 13-15 God
(2) 303 : 28 Spiritual
(3) 543 : 8-15
(4) 596 : 15
287 : 17-19
303 : 33
543 : 10-18
596 : 16
 
II
 
(4) Psalm 62 : 12
(5) Psalm 71 : 17,18
(6) Lukas 9 : 37-43 (eerste zin)
(5) 228 : 25
(6) 202 : 24 Our
(7) 351 : 2-15
(8) 454 : 4-9
228 : 30
202 : 28
351 : 3-17
454 : 5-11 |15|
 
III
 
(7) Job 28 : 12-15, 20, 23
(8) Jesaja 40 : 13,14
(9) Jeremia 10 : 6, 7
(9) 469 : 8 Intelligence
(10) 275 : 17-23 No
(11) 111 : 6-14 The
(12) 204 : 20
469 : 19 Intelligenz
275 : 20-28
111 : 9-18
204 : 23
 
IV
 
(10) Job 37 : 23
(11) Psalm 9 : 9
(12) Johannes 5 : 19, 30
(13) 1 Corinthen 4 : 1-5
(13) 225 : 16 A few
(14) 238 : 25 Society
(15) 239 : 5
(16) 390 : 32 Rise
(17) 444 : 13-27
225 : 19
238 : 30
239 : 5
390 : 36
444 : 14-30
 
V
 
(14) Jesaja 10 : 20
(15) Jesaja 19 : 22
(16) Jesaja 43 : 11, 12
(17) Mattheüs 15 : 29-31
(18) 326 : 12-14
(19) 285 : 23
(20) 231 : 8
(21) 55: 6-21
326 : 14-16
285 : 27
231 : 11
55 : 7-25 (tot de eerste punt)
 
VI
 
(18) Jesaja 14 : 3-5
(19) Jesaja 32 : 18
(20) Hebreën 4 : 1, 3, 4, 9, 10
(22) 519 : 25 God
(23) 387 : 4
(24) 217 : 19
(25) 288 : 9 Superstition
519 : 28
387 : 5
217 : 23
288 : 12

Iets vrijer gaat het toe in de wekelijksche avondvergaderingen, in welke vragen worden besproken en getuigenissen van genezingen worden medegedeeld.

Eenmaal in het jaar vindt de groote Communie plaats, welke zuiver geestelijk, zonder symbolen, gehouden wordt. Het leerboek zegt 13): „Onze doop is een reiniging van alle dwaling. Onze kerk is gebouwd op het goddelijke Principe, Liefde. We kunnen dan alleen tot deze kerk toetreden, wanneer wij uit den Geest wedergeboren zijn, wanneer wij het leven der Waarheid, en de Waarheid, die Leven is, bereiken, door de vruchten van Liefde voort te brengen, bestaande in het uitwerpen van dwaling, en het genezen van de zieken. Ons Avondmaal is geestelijke gemeenschap met den éénen God; ons brood — „dat uit den hemel nederdaalt” — is Waarheid. Onze drinkbeker is het Kruis. Onze wijn de inspiratie van Liefde, dat wat onze Meester dronk en aan zijne volgelingen aanprees.” |16|

Wij behoeven hier volstrekt niet aan te toonen, dat Mrs. Eddy hier den bodem der H. Schrift heeft verlaten, dat het historische feit, ter gedachtenis waarvan het Avondmaal is ingesteld, wordt vervluchtigd, en dat de inhoud en de beteekenis der Sacramenten geheel worden veranderd. Een eenvoudige lezing der aangehaalde woorden bewijst dit.

De inrichting van de kerk der Christian-Scientists is hiërarchisch. Boston is de hoofdzetel, niet alleen omdat daar de secte is gesticht, maar ook omdat te Boston opgericht is het metaphysisch college, aan hetwelk vele leerlingen in de nieuwe religie worden ingewijd, en bovenal omdat er de moederkerk, de eerste kerk van de Christ. Scientists is gevestigd, aan het hoofd waarvan een bestuur (board of directors and other officers) 14) onder de leiding van een president staat. Van uit Boston wordt heel de kerk bestuurd. Alle medewerkende leden van Christian Science moeten lid der moederkerk zijn. Daar te Boston staat, op den hoek van Norway and Falmouth Str., een imponeerend groot gebouw, the First Church of Christ. Scientists, waarin de diensten gehouden worden. In Boston worden ook al de officiëele uitgaven van de Christian Science gepubliceerd, en wel, behalve een groot aantal brochures in de Engelsche, Duitsche, Fransche en Nederlandsche taal, een maandschrift (The Christian Science Journal), een weekblad (Christian Science Sentinel), een tijdschrift, dat om de drie maanden verschijnt (The Christian Science Quarterly), dat de preeken (lesson sermons) bevat, welke elken Zondag bij de diensten moeten worden gelezen, en een dagblad (The Christian Science Monitor), dat alle dagelijksch nieuws, alles wat in een modern dagblad moet voorkomen, goede illustraties, leidende artikelen, enz. bevat, en geen verkeerde dingen beschrijft of illustreert. Daar verschijnt ook het eenig erkende Duitsche maandblad: Der Herold der Christian Science 15). |17|

Met zeldzaam talent en groote geestkracht heeft Mrs. Eddy haar stichting bestuurd. Zij gevoelde zich profetes, had behoefte aan macht en aan eer, en zij heeft verkregen wat zij verlangde. Onbeperkt heerschte zij in den kring harer aanhangers. Vorstelijk was het inkomen, dat zij genoot. Aan ijdelheid was zij ook op hoogen leeftijd niet gespeend. Toen zij in 1888 op een uitnoodiging in Chicago verscheen, en zij zich, gehuld in een rood fluweelen mantel, door eene groote schare liet bewonderen als een koningin, en er geconstateerd werd, dat op dien dag elf kranken waren genezen, genoot zij in de weelde van haar grootheid en het succes harer leer.

In haar 80ste levensjaar trok zij zich uit het drukke leven van Boston terug op een landgoed bij Concord. Zeer onaangenaam was het haar dat velen, in de dagbladen en in boeken, vijandig tegen haar optraden, maar het was haar een groote voldoening, dat hare aanhangers en ook de burgers van Concord het warm voor haar opnamen. In de laatste jaren van haar leven beminde zij de eenzaamheid, en vertoonde zij zich slechts weinig. De vrienden, die haar geregeld ontmoetten, getuigden, dat zij tot haar dood toe frisch en krachtig bleef naar lichaam en geest, zoodat bij sommigen de gedachte rees dat deze profetes niet sterven zou. Zij stierf echter den 6en December 1910, in den ouderdom van bijna 90 jaren.


*

De leer van Christian Science

Het grondbeginsel

Het doel van Christian Science is, dat wij de waarheid leeren kennen, en daardoor bevrijd worden van zonde, ziekte en vrees. Het komt dus allereerst aan op de kennis der waarheid, op de rechte beschouwing van het wezen der dingen. Toen aan Mrs. Eddy in 1866 het licht der waarheid opging, leerde zij, zoo verhaalt zij, verstaan dat „de openbaring van Emmanuël, God met ons — de oppermachtige immer-tegenwoordigheid, de menschenkinderen verlost van alle kwaad, waaraan het |18| vleesch onderhevig is” 16). Het beginsel van de christelijke wetenschap is God, het allerhoogste Wezen, het oneindig en onsterflijk Denken (Eng. Mind), de ziel van den mensch en van het heelal. Uit deze waarheid volgt voor haar onomstootelijk, dat het stof, en het kwaad en de krankheid onwezenlijk zijn. Zij formuleert hare gedachten in deze vier stellingen, welke volgens haar in zich zelf duidelijk zijn:

1. God is alles in allen.

2. God is goed. Het goede is geest (Mind).

3. Wijl God, die geest is, alles is, is de materie niets.

4. Het leven, God, het almachtig goede ontkent den dood, het kwade, zonde en ziekte. Krankheid, zonde, ellende en dood ontkennen het goede, den almachtigen God, het leven 17).

De secte der Christian Science bedoelt dus veel meer dan de genezing van den mensch zonder gebruik te maken van de middelen. Wel stelt zij de genezing voorop. Zij wil genezen zooals Jezus genas. Maar daartoe wil zij de ware geneesmethode gebruiken, in tegenstelling met die der artsen. Om tot genezing te komen is noodig kennis van het ware christendom. „De basis van alle gezondheid, onzondigheid en onsterflijkheid is het groote feit dat God is de eenige Geest, en deze Geest moet niet enkel worden geloofd, maar verstaan” 18).


Het Godsbegrip

Dit Godsbegrip wordt op allerlei wijze herhaald en nader uitgewerkt. God is de ééne Ego, de ééne Geest, die met zijn oneindige individualiteit alles vervult 19). „God is het allerhoogste wezen, de oneindige en onsterfelijke Geest (Mind), de ziel van den mensch en van het heelal. Het is onze Vader, die in de hemelen is. Het is de substantie, de Geest, het leven, de waarheid en de liefde — in één woord het goddelijk beginsel” 20) „De attributen van God zijn rechtvaardigheid, barmhartigheid, wijsheid, |19| goedheid, en zoo voort” 21) „God is de groote Ik Ben; de alwetende, alziende, alwerkende, alwijze, al-liefhebbende en eeuwige; het beginsel, denken, ziel, geest, leven, waarheid, liefde; geheel substantie; de intelligentie” 22).

Christian Science spreekt liever niet van de persoonlijkheid Gods, omdat aan het begrip persoon vaak een anthropomorphische voorstelling verbonden is, doch het noemt God liever individuëel. Zoo zegt het leerboek 23): „God is individuëel, onlichamelijk; Hij is het goddelijk beginsel, liefde, de universeele oorzaak, de eenige Schepper. en er is geen ander zelfstandig bestaan. Hij sluit alles in, en komt tot uiting in al hetgeen werkelijk en eeuwig is, en in niets anders. Hij vult alle ruimte, en het is onmogelijk zich van zulk eene alomtegenwoordigheid en individualiteit een denkbeeld te vormen dan als den oneindigen Geest, of het goddelijk Denken”. Uit dit citaat blijkt echter duidelijk, dat het eigenlijke bezwaar tegen de Leer van de persoonlijkheid Gods gelegen is in het pantheïstisch en unitarisch Godsbegrip der Christian Science. Mrs. Eddy bestrijdt dan ook de triniteit, en moet dit doen, omdat zij bij „persoon” denkt aan een stoffelijk wezen met een bepaalden vorm. Daarom zegt zij: „De theorie van drie personen in één God herinnert eer aan polytheïsme dan aan den éénen alomtegenwoordige” 24). Zij construeert in plaats van den Drieëenigen God naar de H. Schrift eene andere triniteit, als zij zegt: „Leven, waarheid en liefde vormenden drieëenigen God of het drievoudige goddelijke principe. Zij drukken de drieheid in de eenheid uit: God den Vader, Christus het type van het Zoonschap, en goddelijke wetenschap of den heiligen Trooster. Deze drie drukken de drievoudige wezenlijke natuur van den Oneindige uit.” Hoewel Mrs. Eddy zich voor haar leer beroept op de H. Schrift, is deze geheel in strijd met de Schrift, welker doorgaande leer is, dat God is een persoon, een bewust willend wezen, niet |20| opgesloten binnen de wereld, maar verre boven haar verheven. Leert de H. Schrift, dat in het volzalig goddelijke wezen is de drievoudige zelfonderscheiding, de ontplooiing van het goddelijke wezen in drie personen, Vader, Zoon en H. Geest; in de voorstelling van „de christelijke wetenschap” is voor deze drievoudige onderscheiding geen plaats. God is één, en van de zelfstandigheid der drie goddelijke personen is in de Christian Science geen sprake. De zelfstandige persoonlijkheid Gods, oneindig ver verheven boven en onderscheiden van het schepsel, maar Die toch ook de Schepper, de onderhouder en de bestuurder is van de schepping, en Die met Zijn almachtige en alomtegenwoordige kracht altijd en overal aanwezig is, wordt ontkend. God wordt vereenzelvigd met de wereld. „God is alles in allen”, zoo luidt de uit 1 Cor. 15 : 28 ontleende, maar pantheïstisch verstane lievelingsformule der Scientisten. De kennis van Gods alzijn en overaltegenwoordig zijn (God’s allness and ever presence) is het, wat van het kwade verlost. Waar op deze wijze „Gods almacht en absoluutheid wordt verkondigd, daar geneest de christelijke wetenschap alleen reeds de kranken” roept Mrs. Eddy in haar Leerboek uit 25).


Zonde, Materie

Met dit idealistisch-monistisch Godsbegrip hangt ten nauwste samen het begrip van de zonde en de materie. God is het eenige wezen, dat realiteit bezit. Hij is alles in allen. Om die reden kan er geen materie, geen ziekte en geen zonde bestaan. Al het zichtbare, de wereld, die wij met onze zintuigen waarnemen, is slechts schijn 26), is slechts misleiding van ons zoogenoemd zinnelijk bewustzijn. Had de materie een zijn, bestond de stof werkelijk, dan zou zij zijn bezitten naast God, en ontvangen hebben van God. Maar het eerste is onmogelijk, want dan zou God niet het universum, al het bestaande, vervullen; en het laatste is onmogelijk, want dan zou God de oorzaak zijn van de ellende. „Niets bestaat werkelijk en eeuwig, niets is geest |21| buiten God en zijn idee. Het kwade bestaat in werkelijkheid niet. Het is noch een persoon, noch een plaats of ding, maar het is eenvoudig een geloof, een misleiding van het zinnelijk bewustzijn” 27). „Wijl God, het goede altijd en overal tegenwoordig is, volgt met Goddelijke logika, dat het kwade, hetgeen als tegenstelling met het goede aangenomen wordt, nooit tegenwoordig is 28). „Geest en stof, het goede en het kwade, licht en duisternis kunnen niet met elkander vermengd worden”. „Het kwade is een ontkenning, wijl het is de afwezigheid van het goede. Het is niets, wijl het is de afwezigheid van iets. Omdat het veronderstelt de afwezigheid der waarheid, is het onwezenlijk, indien de waarheid werkelijk alomtegenwoordig is” 29). En evenals het kwade in het algemeen, zoo bestaan ook smart, ziekte en dood niet werkelijk. „Wanneer de dood zoo wezenlijk is als het leven, is de onsterflijkheid een mythe. Wanneer de smart zoo werkelijk bestaat als de afwezigheid van de smart, moeten beide onsterflijk zijn, en wanneer dat zoo is, is de harmonie onmogelijk de wet van het zijn. Ziekte is het product van de dwaling, voortspruitend uit gemis van de rechte kennis. Het sterfelijk bestaan is een droom van leed en van vreugde, van de materie, ziekte en dood” 30). „Het onsterflijke produceert nooit het sterfelijke, en het kwade kan nooit voortkomen uit het goede. Als God zelf goed is en geest, zoo moeten goedheid en geest onsterflijk zijn. Hun tegengestelde, kwaad en stof, zijn sterfelijke dwaling, en dwaling heeft geen schepper. Indien het eene wezenlijk is, dan is het andere niet reëel, en kan den oorsprong niet hebben in een oneindig God” 31).

Hier ligt een groote fout in de redeneering van Christian Science. Zij wil het bestaan van de stof en van het kwaad afleiden uit de stelling, dat God eenig is, één en goed. Doch deze conclusie deugt niet. De sprong van het eene wezen |22| tot de onwezenlijkheid van de stof is ongemotiveerd. Het pantheïstisch Godsbegrip benevens hare onjuiste voorstelling van het wezen der dingen en van het machtige feit der zonde heeft haar belet een juiste gevolgtrekking te maken. De H. Schrift leert, dat God is een volmaakt. volzalig wezen, volkomen zelfbewust, in alles wijs en goed en heilig en recht, en dat Hij naar Zijn wil de wereld, de stoffelijke en de geestelijke wereld geschapen heeft buiten Zich en in onderscheiding met Zijn wezen. Mrs. Eddy beweert haar Godsbegrip te ontleenen aan de H. Schrift, doch werkelijk ging zij ter school bij de Vedanta-philosophie der Brahmanen, en vermengde zij deze leer met Gnostische, Hegeliaansche en andere idealistische gedachten, en zoo kwam zij tot de leer van den oneindigen Geest, die alles is in allen, en van de onwezenlijkheid van stof, zonde en ziekte.

De wereld, waarin wij leven, zoo leert Mrs. Eddy, is een wereld van schijn. De dingen zijn anders dan ze ons toeschijnen. Geheel de buitenwereld, zooaIs zij zich aan onze stoffelijke zintuigen voordoet, is een illusie, product van het verkeerde inzicht van den mensch. Toen God hemel en aarde schiep, heeft Hij alles volkomen en goed geschapen. Er zijn, zoo lezen wij in het 15de hoofdstuk van Science and Health, dat tot opschrift draagt: „Genesis” 32) twee berichten over de schepping, namelijk: het Elohistische en het Jehovistische. Het Elohistische verhaal Genesis 1 : 1-2 : 4 schetst de volkomenheid van alle werken Gods, zonder gebrek, zonder ziekte en ellende. Door allegorische exegese wordt de stof door Mrs. Eddy weggeredeneerd. Uit den Schepper komen door emanatie ideeën; slechts ideeën kunnen in Hem bestaan, en bijgevolg moet de mensch, wijl hij beelddrager Gods is, een geestelijk wezen zijn. Als zoon en beeld Gods moet hij onlichamelijk zijn, en voor de zintuigen onzichtbaar en onkenbaar. De individueële mensch, elke idee of gedachte Gods, ook die van man en vrouw in zich bezittend, moet in God zijn leven en zijn hebben, en kan van God niet gescheiden worden. |23| Wijl de mensch niets bezit dan wat in God zijn oorsprong heeft, kan hij niet een prooi worden van zonde, lijden, ziekte en dood. Hij is immers één met de bron, zijn wijsheid, zijn moed, zijn kracht, zijn bekwaamheden zijn onbeperkt 33). Maar in Genesis 2 : 4 begint een ander bericht, het Jehovistische, hetwelk een materialistische beschouwing van den mensch huldigt, en verhaalt dat de mensch, door God den Heere uit het stof der aarde geformeerd, en met den adem des levens begiftigd, Adam genoemd werd. In dit bericht, dat leugenachtig is en valsche historie bevat, neemt, zoo heet het, de stof de plaats in van den geest 34). Het is echter merkwaardig, dat Mrs. Eddy, om de onwaarheid van het scheppingsverhaal en het niet bestaan van de stof en de ziekte te bewijzen, zich beroept op Gen. 2 : 6: „maar een damp was opgegaan uit de aarde en bevochtigde den ganschen aardbodem.” Dat was, zoo heet het, 35) de mist van duisternis, veroorzaakt door dwaling. Door dien damp ziet de mensch de dingen verkeerd. In dien nevel vertoont zich aan den mensch een valsch beeld der werkelijkheid. Om die reden moeten wij de waarheid leeren verstaan: dan vlucht de nevel, en zien wij de dingen zooals zij zijn. „Waarheid brengt vrijheid. Op haar banier staat het motto: Slavernij is afgeschaft. De kracht van God brengt vrijheid aan den gevangene” 36).


De sterfelijke Geest

Vanwaar komt het nu, dat wij de dingen verkeerd zien, dat wij lijden, krank zijn, enz.? Dit komt van de mortal mind, van den sterfelijken geest. De sterfelijke geest liegt ons de smarten voor. Dit kan men, zoo leeren de voorstanders der „Christelijke wetenschap”, zeer duidelijk daaruit opmaken, dat wij tegen de smartelijkste chirurgische operaties ongevoelig zijn, zoodra de sterfelijke geest door narcotische middelen in een toestand van bewusteloosheid gebracht wordt. |24|


Vanwaar de misleiding?

Onwillekeurig stellen wij de vraag: Vanwaar komt toch die misleiding van ons sterfelijk bewustzijn? Hierop blijft men het antwoord schuldig. Het Leerboek der Christian Science verzekert honderden van malen tot vervelens toe dezelfde ideeën van geest (mind) en sterfelijken geest (mortal mind); de gedachten, dat God alleen bestaat en dat de materie in zich geen bestand heeft, komen al weer terug, zonder dat een poging wordt gedaan om de stelling te bewijzen. Steeds bij vernieuwing wordt de lezer van „Science and Health” voor onbewezen stellingen geplaatst, waaruit gevolgtrekkingen worden gemaakt, die wel consequent schijnen, maar het niet zijn. De mortal mind is de oorzaak van vermoeidheid, ziekte, enz. Maar hoe komt het dan, dat inspanning vermoeit, dat iemand met sterke spieren en met gezonde organen sterk is, en dat iemand met zwakke organen weinig weerstandsvermogen heeft? Waarom heeft iemand voedsel noodig, indien de materie schijn is? Waarom moet het lichaam gewapend worden tegen allerlei vijanden, bedekt wordentegen koude? Waarom wordt het lichaam gesloopt, en waarom moeten wij sterven? Hoe komt het, dat ook Mrs. Eddy gestorven is? Indien dit schijn is, vanwaar komt dan deze schijn, dit sterfelijk bewustzijn? Indien Mind, God of Geest, alles is, is er voor mortal mind geen plaats. Over al deze vragen en bezwaren glijdt de Christian Science luchtig heen. Nergens wordt in het Leerboek of in de breede litteratuur der Christian Science ook maar een poging gewaagd om deze moeilijkheid op te lossen. Over zulk een luchthartigheid kan men zich niet genoeg verbazen. De Christian Science wil toch niet alleen praktisch werken, maar wil wetenschappelijk zijn, een afgeronde levensleer schenken, een wetenschappelijk systeem geven, en zij laat de diepste problemen eenvoudig rusten. Wij zien verkeerd, maar de oorzaak waarom wij verkeerd zien, wordt volstrekt niet aangetoond. Alles wijst er op dat Mrs. Eddy de ideeën, die ten grondslag liggen aan haar stelsel, eenvoudig heeft overgenomen, heel kunstig heeft trachten te verwerken. maar de diepe strekking der beginselen zelf niet heeft gevat, of de consequente gevolgtrekking zeer handig heeft afgesneden. |25| Het eenige bewijs, dat aangevoerd wordt voor het ontstaan van den sterfelijken geest is, dat de eerste menschen in een dwaling vervielen, dat zij een materiëel bestaan hadden in plaats van een geestelijk zijn. Mr. Jones zegt in een brief aan een jongen vriend 37) ter verklaring van de dwaling: „Zij aten, zij gaven zich over aan het zinnelijke, de macht der dwaling”. Maar wijl Gen. 2 en 3 volgens Christian Science niet anders is dan een mythe, en leugen leert, is ook dit een verlegenheidsargument, dat niets bewijst.

De leer, dat de materie geen objectief bestaan heeft, is trouwens, evenals de leer van het consequente idealisme, een dwaling. In zoover spreekt Christian Science ons toe, dat zij sterk reageert tegen het platte en gelijkvloersche materialisme, dat alles meende te kunnen verklaren uit stof. In zoover ook bevat C.S., een waarheid, dat zij na druk legt op de groote beteekenis en de hooge waarde van het geestelijke, en op den invloed van ons denken op ons leven, maar haar fout is dat het de waarheid en de beteekenis van het stoffelijke leven ontkent en al wat wij met onze zinnen waarnemen, voorstelt als een illusie. Nu is het ongetwijfeld waar, dat wij de werkelijkheid der objectieve wereld eerst door ons bewustzijn leeren kennen. Wij ontvangen door ons bewustzijn een beeld van de ons omringende natuur. Buiten ons bewustzijn weten wij niets van de gansche buitenwereld. In dit opzicht staat het idealisme sterk tegenover het materialisme, dat in de materie, in stof en kracht, in atoom en aether een genoegzame realiteit meende te bezitten tot verklaring der dingen. Maar het is iets anders of de geest, het subject in ons, middel is tot waarneming, tot het kennen der dingen buiten ons, dan dat de geest eenvoudig poneert, en optreedt als bron der kennis. Het bezwaar, dat tegen het idealisme steeds is aangevoerd, dat het een sprong maakt door te concludeeren uit het denken tot het zijn, kan ook tegen Christian Science worden aangevoerd. Wanneer wij onze voorstelling los maken van de objectieve werkelijkheid leeren wij de waarheid nimmer verstaan. |26| De voorstanders van de Christian Science hebben dit praktisch ook wel begrepen, wijl zij voor het betoogen van de waarheid van hun stelsel gebruik maken van alle mogelijke kennis, die zij op andere wijze verkregen hebben. De natuur is te sterk, dan dat zij zich geheel laat wegredeneeren. De macht der waarheid kan nooit ten volle worden verloochend. Dat blijkt ook daardoor, dat de voorstanders van Christian Science moeten rekenen met de vijandige machten. Wij zien de dingen verkeerd, zoo leert ze. Maar waarom gaat zij ze dan bestrijden, indien zij in ’t geheel niet bestaan. Het is niet duidelijk. Of moeten we soms stellen, dat de Scientisten eigenlijk bedoelen, dat de stof, de zonde en de ziekte slechts zooveel realiteit bezitten als zij er zelf aan toekennen? Maar dan zouden wij moeten eindigen in willekeurig subjectivisme. De Scientisten vervallen principiëel in dezelfde fout als zij verwijten aan de materialisten. Het materialisme vergoddelijkt de materie, de Christian Science negeert de stof, verheft de idee, en vergoddelijkt den denkenden mensch.


Wat de H. Schrift leert

Mrs. Eddy heeft, zooals zij zegt, haar voorstelling van geest en stof afgeleid uit de H. Schrift, maar feitelijk heeft zij hare gedachte ontleend uit een andere bron, en daarna, door bemiddeling van allegorische verklaring, haar gevoelen uit de Schrift gelezen. De H. Schrift leert ons dan ook geheel iets anders over God en Zijne schepping. Zij predikt ons, dat de dingen dezer wereld waarlijk realiteiten zijn, dat krankheid en zonde wezenlijke machten zijn, die door den zondeval in de schepping Gods zijn binnengedrongen. God schiep in den beginne hemel en aarde. Hij heeft de stof uit niets voortgebracht, orde en regel, leven en kracht geschonken aan Zijn schepsel, en aan elk creatuur zijn bepaalde plaats en functie gegeven. De Heere is de Schepper van al wat bestaat, van de geestelijke en van de stoffelijke wereld, van boom en plant, van dier en mensch, de oorzaak van alle leven, licht en kracht. Met heel die schepping heeft God zijn doel: de eer en de roem van Zijne majesteit. Ook het stof der aarde is ’s Heeren maaksel, en moet den Schepper dienen. Daarom heeft ook ’s menschen |27| lichaam rijke beteekenis. De mensch is geschapen naar Gods beeld, geest en lichaam; maar die geest is zoo georganiseerd, dat hij zijn woonplaats in het lichaam moet ontvangen. Daarom heeft God zelf het lichaam geschapen uit het stof der aarde, en daarna in dat kunstig organisme den adem des levens ingeblazen, Gen. 2 : 7. Het lichaam des menschen is geen kerker, maar een orgaan der ziel, en behoort evenals zijn ziel tot zijn wezen. Daarom wil de Heere, dat de mensch zijn lichaam rein en heilig beware, en het in dienst steile van God, als een wapen der gerechtigheid. Als orgaan van de ziel is het lichaam beeld Gods, en zal het, verlost van de zonde, eenmaal schitteren in heerlijkheid. Dat God het stof heeft willen eeren blijkt ook daaruit, dat Hij zijn eenigen Zoon deed ingaan in onze menschelijke natuur, opdat Deze in ons vleesch en bloed hier op aarde zou leven, lijden en sterven, zou voldoen aan de gerechtigheid Gods, en een eeuwige zaligheid zou verwerven voor het volk Gods;, dat Christus na volbrachten arbeid lichamelijk is opgevaren naar den hemel, en dat Hij in den hemel een menschelijk lichaam draagt tot in eeuwigheid. Heel de schepping Gods, de stoffelijke en de geestelijke, heeft een beteekenis niet slechts voor deze bedeeling. Door de zonde is de vloek Gods over het schepsel uitgesproken, zijn dood, krankheid en ellende op de aarde ingekomen, zoodat het gansche schepsel zucht en hijgt naar de verlossing, maar eenmaal zal de zonde van de aarde worden gebannen, en zal zij de schoone woonplaats zijn van de volmaakt rechtvaardigen, waar dezen, naar lichaam en ziel zalig, eeuwig den Heere zullen dienen.


Verlossing

Aan het zondebegrip beantwoordt bij de Christian Science ook het begrip verlossing. Wanneer de zonde niets is dan een illusie, wat beteekent dan nog de verzoening der zonden? Immers indien de mensch werkelijk is een afspiegeling Gods, eeuwig als God zelf, zooals Mrs. Eddy leerde, dan heeft hij geen verzoening noodig. Het beeld Gods heeft de mensch niet verloren; hij kan nog volmaakt zijn, gelijk de Vader, die in den hemel is, volmaakt is 38). De weg der verlossing bestaat |28| daarin, dat het licht opgaat over de dwaling. Het is de zending van Jezus geweest, God aan den mensch en den mensch aan zich zelf te openbaren; hij openbaarde God, doordat hij in zich God liet zien, en hij openbaarde den mensch daardoor, dat hij in zich den ideëelen mensch liet zien. Jezus was de zoon van Maria, in wien de Christus, de goddelijke natuur woonde 39). Jezus werd geboren in de volheid des tijds, maar Christus was zonder begin der jaren of einde des levens. Jezus Christus openbaarde het hoogste type van de godheid als voor dien tijd mogelijk was. Wel is waar heeft de zonde der menschen Jezus aan het kruis gebracht, hij leed om de ongerechtigheid en blindheid der menschen, doch niet om hen te verzoenen, maar om als martelaar de waarheid tot erkenning te brengen. Jezus is de groote geneesmeester. die den oneindigen geest had leeren kennen, en die bekendmaakte, wie God was, en die daardoor de kranken gezond maakte. Hij is, zooals Hanna zegt 40), „de hoogepriester, die door zijn kennen van de macht des geestes, de zonde in al hare vormen voor het eerst wetenschappelijk overwon en hare heerschappij brak”. Zijn dood was slechts schijn. Door zijn verblijf in het graf bewees hij, dat het leven is zonder dood, en dat de liefde den dood overwint. Zijn opstanding, d.i. zijn stoffelijke verschijning, was het bewijs van zijn triumf over het stof en het lichaam. De opstanding deed den discipelen het levensbeginsel verstaan, hetwelk kranken gezond maakt en dooden opwekt. Vroeger geloofden zij, daarna verstonden zij. Dit verstaan beteekent de uitstorting des H. Geestes. Nu komt het minder aan op den persoon van Jezus, dan wel op de Christus-idee, welke zich in hem openbaart. De idee is het beginsel, de „Geest”, de „wetenschap”, waarop het aankomt; de persoon is onverschillig. Jezus Christus is niet God, de tweede persoon in het goddelijke wezen, — Mrs. Eddy is Unitariër — maar in hem woont de idee Gods. Als Christus zegt: „Ik en de Vader zijn één”, dan is dat te verstaan zoo als een |29| droppel één is met den oceaan, en een lichtstraal met de zon. Hiermee is de waarde en de beteekenis van den persoon des verlossers en van zijne verlossing, zooals de H. Schrift leert, verloochend, en eene Gnostische leering vernieuwd.


Emanatieleer, Pantheïsme

Dit blijkt ook duidelijk uit de emanatietheorie van Mrs. Eddy. De schepping, zoo leert zij, vloeit uit God. Zij is „de uitgroeiïng, de emanatie, van zijn oneindige „selfcontainment” en onsterflijke wijsheid” 41). Christus is een van de lichtstralen, die uit God uitvloeide, evenals al de schepselen een uitvloeiïng zijn uit het wezen Gods. Hier wordt het pantheïsme duidelijk uitgesproken. Pantheïsme is vereenzelviging van God en schepsel. Mrs. Eddy heeft haar best gedaan, de beschuldiging van pantheïsme af te weren, zij polemiseert steeds tegen het pantheïstisch materialistisch monisme; herhaaldelijk zegt zij: „het geloof dat God leeft in het stof, is pantheïstisch” 42), doch zij kan de beschuldiging van pantheïsme niet ontkomen. De consequentie van hare stelling, dat er maar één wezen bestaat. n.l. God; dat het schepsel is een afstraling, of een idee „uitgevloeid van dezen Geest” (Mind) 43), is pantheïstisch. Daardoor wordt God naar beneden getrokken in de sfeer van het physieke, van het schepsel; wordt God zelf stoffelijk gedacht. Juist het omgekeerde van wat Christian Science beoogde, werd verkregen.

En wat blijft er bij deze leer over voor den armen zondaar, die zucht onder den last der schuld, en dorst naar vergeving? Niets. De mensch is niet een zondaar, die het recht zijns Gods heeft aangetast, en een borg noodig heeft voor zijne zonden, neen hij zit in een dwaling gevangen. Christus is enkel leeraar, die van de dwaling bevrijdt. De realiteit van zonde en schuld, van verlossing en verzoening wordt hiermede geloochend. Niet het geloof, maar de kennis behoudt. De kreet van een beschuldigd geweten wordt gesmoord. Het is niet waar, dat de mensch schuldig staat voor God, en een |30| zaligmaker noodig heeft. Hij kan zich zelf wel redden door den nevel van dwaling terzij te stellen. Een evangelie naar den mensch. De mensch verlost zich zelf. Immers hij is één met God. Van een opheffing der scheiding, door de zonde teweeggebracht, kan geen sprake zijn. Verzoening bestaat in het zich bewust worden van de eenheid, die er bestaat tusschen God en mensch. Ten bewijze hiervoor beroepen de Scientisten zich gedurig op het Engelsche woord voor verzoening; atonement. Atonement wil zeggen, zoo leert het Scientistisch Handboek, dat men „at-one is” met God. Men moet zich over zulke dwaze afleidingen, die telkenmale voorkomen, verbazen, en zich afvragen of het ernst of scherts is met zulke onnoozele beweringen. Zeker is, dat òf Mrs. Eddy niet veel taalkennis bezat, òf dat zij hare lezers zich al zeer onnoozel voorstelde. Dit wordt steeds openbaar wanneer zij aanhalingen doet uit de H. Schrift, of een Schrift-woord verklaart.

De H. Schrift

Mrs. Eddy heeft de H. Schrift gemaakt tot uitgangspunt van haar stelsel. Steeds weer beroept zij zich bij haar leer op de H. Schrift. Maar zij spreekt het onomwonden uit en prent het haar volgelingen in, dat dezen de H. Schrift moeten uitleggen, zooals zij zelf het gedaan heeft. „Geïnspireerde schrijvers leggen het Woord geestelijk uit, terwijl de gewone historieschrijver het letterlijk uitlegt” 44). Om te bewijzen, dat hare uitlegging de juiste is, beroept zij zich op openbaring. „Ik ben de wijsheid en deze openbaring is afkomstig van mij”, zoo verklaarde zij herhaaldelijk 45).

Toen Mrs. Eddy in 1862 het resultaat van haar overdenkingen begon op te schrijven, was, zoo zegt zij in het Voorwoord van „Wetenschap en Gezondheid”, de Bijbel haar eenige leermeester. Doch weldra groeide haar nieuwe godsdienst boven den Bijbel uit. Om evenwel aan te toonen dat haar leer ook in den Bijbel, mits deze goed verstaan wordt, te vinden is, maakte zij gebruik van een willekeurige allegorische exegese. Mrs. Eddy gaf wel geen volledige |31| Bijbelverklaring, maar in het tweede deel van haar Leerboek bood zij haren lezers een „Sleutel tot de H. Schrift”, een middel om de H. Schrift naar haar inzicht te leeren verstaan. Enkele voorbeelden uit dit deel van haar werk maken den lezer duidelijk, hoe zij wil dat de H. Schrift moet worden gelezen.

Bij Genesis 1 : 6 46): „En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren”, teekent zij aan: „Het geestelijk verstand is het uitspansel (firmament), waardoorde menschelijke opvatting onderscheid maakt tusschen waarheid en dwaling. De goddelijke Geest, niet de stof schept alle „identities,” en zij zijn vormen van de gedachte, de ideeën van den Geest, duidelijk alleen voor den Geest, maar nooit voor de geestlooze stof, of voor de zoogenaamde materiëele zintuigen.”

Van den naam Adam wordt gezegd 47): „Het woord Adam is van het Hebreeuwsch adamah, beteekenend de roode kleur van den grond, stof, niets. Verdeel den naam Adam in twee lettergrepen, en gij leest a dam, een belemmering. Dit doet denken aan iets vloeibaars, aan den opgelosten sterfelijken geest; het doet verder denken aan die „duisternis . . . op den afgrond”, toen de materie of het stof werd gedacht als het middel van de Godheid in het scheppen van den mensch, toen het stof stond tegenover den Geest, als datgene wat vervloekt is. Hier is a dam niet een bloot woordenspel, want het beteekent veel. Het verduidelijkt de scheiding van den mensch van God, en de hindernis, die de slang, de zonde, zou willen plaatsen tusschen den mensch en zijnen Schepper. De ontleding en bepaling van woorden, afgedacht van hunne metaphysische afleiding is niet wetenschappelijk. Jehova verklaarde dat de aarde vervloekt was; en uit deze aarde of uit stof kwam Adam voort, ofschoon God de aarde had gezegend „ter wille van den mensch”. Hieruit volgt dat Adam niet de ideale mensch was, om wien |32| de aarde was gezegend. De ideale mensch werd geopenbaard in de volheid des tijds, en bekend als Christus Jezus.”

Bij Gen. 3 : 11, 12 48) toont Mrs. Eddy aan de voortreffelijkheid van haar geslacht boven den man, en zij laat de gelegenheid niet voorbijgaan om te wijzen op het licht, dat door haar eigen persoon in de wereld gekomen is. „Voorzeker, de man, ondervraagd over zijne zonde, vindt de vrouw als de eerste om haar schuld te bekennen. Zij zegt: „De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten”, alsof zij in ootmoedig berouw wilde zeggen: „Noch den mensch, noch God zal mijn zonde worden toegeschreven.” Zij heeft alreede leeren kennen, dat de lichamelijke zin de slang is. Vandaar dat zij de eerste is, om de meening van den stoffelijken oorsprong van de slang op te geven, en de geestelijke schepping te leeren kennen. Dit stelt later de vrouw in staat om moeder van Jezus te worden en den opgestanen Zaligmaker bij het graf te zien, en om weldra den niet aan den dood onderworpen mensch, door God geschapen, te openbaren. Dit stelt de vrouw in staat om het eerst de H. Schriften in haar waren zin uit te leggen, welke den geestelijken oorsprong van den mensch openbaart.”

Bij Gen. 3 : 14, 15 teekent Mrs. Eddy aan 49): „Deze profetie is vervuld. De zoon van de maagd-moeder deelde het geneesmiddel mee aan Adam of de dwaling, en de apostel Paulus verklaart dezen strijd tusschen de idee van de goddelijke kracht, die Jezus voorstelt, en het mythologisch stoffelijk begrip, als een strijd tegen den geest. Paulus zegt in zijn brief aan de Romeinen: „Daarom, dat het bedenken des vleesches (the carnal mind) vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich der wet Gods niet, want het kan ook niet. En die in het vleesch zijn, kunnen God niet behagen, doch gijlieden zijt niet in het vleesch, maar in den geest, zoo anders de Geest Gods in u woont.” Er zal later grooter verstandelijke (mental) oppositie zijn tegen de geestelijke en |33| de wetenschappelijke beteekenis van de Schriften dan er ooit geweest is sedert het begin van het christendom. De slang, de stoffelijke zin, zal bijten in de verzenen van de vrouw, zal worstelend trachten de geestelijke idee der liefde te vernietigen, en de vrouw, deze idee, zal haar den kop verbrijzelen. De geestelijke idee heeft aan het verstand een steunsel gegeven in Christian Science. Het zaad der waarheid en het zaad van de dwaling, van geloof en van verstaan, — ja, zelfs het zaad van den geest en het zaad van de materie, — zijn de tarwe en het onkruid, die de tijd zal scheiden, het eene om verbrand te worden, het andere om verzameld te worden in de hemelsche plaatsen.”

Mrs. Eddy gebruikt deze methode niet om de Schrift te verklaren, maar om hare gedachten in de H. Schrift in te lezen.

Merkwaardig is hiervoor het 16de hoofdstuk van „Wetenschap en Gezondheid”, dat tot titel draagt „De Openbaring”. Het begint met Openb. 10, waar sprake is van een „engel, afkomende van den hemel, die bekleed was met een wolk; en een regenboog was boven zijn hoofd; en zijn aangezicht was als de zon, en zijne voeten waren als pilaren vanvuur; en hij had in zijn hand een boeksken dat geopend was”, opdat het zou worden gelezen en verstaan. Dit boeksken bevatte toch de openbaring der goddelijke wetenschap, welker „rechter voet” of heerschende macht stond op de zee, d.i. op de elementaire, verborgene dwaling, de bron van alle dwaling in zichtbaren vorm. De linkervoet rustte op de aarde; d.i. een secundaire macht werd uitgeoefend op zichtbare dwaling en op hoorbare zonde. De onhoorbare stem der waarheid is voor het menschelijke gemoed evenals of een leeuw brult”. Dan komt uit de harmonie eene stem: „Ga heen, neem het boeksken” . . . . . „Neem dat en eet het op, en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honig.” Deze stem beteekent: „Sterveling, gehoorzaam het evangelie”! Neem op de goddelijke wetenschap. Lees het van het begin tot het einde. Bestudeer het, overdenk het. Het zal inderdaad zoet zijn op zijn eersten smaak |34| wanneer het u geneest; maar murmereer niet over de waarheid, wanneer haar nasmaak bitter is”.

Het zal nauwelijks noodig zijn te zeggen, dat deze wijze van Schriftverklaring wel geschikt kan genoemd worden om indruk te maken op hare volgelingen, en om haar gevoelen bij lichtgeloovige onkundige menschen ingang te doen vinden, maar dat zij metterdaad aan de waarheid der H. Schrift te kort doet, den zin des Bijbels verknoeit. Mrs. Eddy stelt zich boven de H. Schrift, en gebruikt haar voor een onheilig doel. Om die reden moet Christian Science, hoe hoog christelijk zij ook wil zijn, in den grond anti-christelijk genaamd worden.

Over de godsdienstoefeningen en de Sacramenten der Scientisten hebben wij vroeger, bl. 10, reeds gehandeld. Thans zij nog alleen opgemerkt, dat gewoonlijk in de godsdienstoefeningen driemaal gezongen wordt. Minstens eenmaal in elken dienst moet een lied van Mrs. Eddy gezongen worden. In plaats van het gebed wordt een pauze voor stille meditatie gehouden, welke eenige minuten duurt.


Het Gebed

Wijl de Christian Science niet kent het geloof aan Gebed. een persoonlijk God, spreekt het van zelf, dat zij van een gebed in den Bijbelschen zin niets weten wil. Wel spreekt men van gebed. In het eerste hoofdstuk van „Wetenschap en Gezondheid” wordt gehandeld over het gebed; maar wat is bidden? „Het gebed, dat den zondaar verbetert en den zieke geneest, is een absoluut geloof, dat alle dingen mogelijk zijn bij God — een geestelijk verstaan van Hem, — een onzelfzuchtige liefde”, 50) zoo vangt het Leerboek der Scientisten aan. „Gebed kan niet de wetenschap van het Zijn veranderen, maar brengt ons daarmede in harmonie.” 51) „God is liefde”. „Meer dan dit kunnen wij niet vragen; hooger kunnen wij niet zien; verder kunnen wij niet gaan. Te veronderstellen dat God vergeeft of de zonden straft, naarmate Gods genade wordt gezocht of versmaad, is een verkeerde voorstelling van |35| de liefde”. Het gebed is dus niet een aanbidding van het eeuwig volzalig wezen Gods, zooals de H. Schrift ons leert, het is niet een nederleggen voor Gods troon van de nooden des levens, in het vaste vertrouwen dat God „ons gebed, niettegenstaande wij zulks onwaardig zijn, om des Heeren Christus wille zekerlijk wil verhooren, gelijk Hij ons in zijn Woord beloofd heeft”, neen, bidden is zichzelf opheffen tot de harmonie met het eeuwige wezen, bidden verheft den mensch tot de Godheid. „Bidden is sprakeloos zichzelf verliezen in het goddelijk beginsel”. Bij het rechte bidden moeten wij de lippen sluiten en de stoffelijke zinnen tot stilte brengen. In het rustige heiligdom van onze ernstige begeerten moeten wij de zonde vaarwel zeggen en een beroep doen op Gods alwetendheid 52). Daarom spreekt in de godsdienstoefeningen der Scientisten geen mensch een gebed uit voor een ander, maar elk mensch nadert door het voorportaal van zijn eigen rustige gedachten de zuivere geestelijke uitlegging van het Onze Vader.

Deze geestelijke uitlegging van het Gebed des Heeren geeft Mrs. Eddy op bl. 16 en 17 van „Wetenschap en Gezondheid” aldus:

Onze Vader, die in de hemelen zijt:

Onze Vader — Moeder God; al-harmonisch.

Uw naam worde geheiligd:

Aanbiddenswaardige.

Uw koninkrijk kome:

Uw koninkrijk is in ons, Gij zijt overal tegenwoordig.

Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde:

Maak ons in staat om te weten, dat zoo in den hemel ook op aarde, God de hoogste is.

Geef ons heden ons dagelijksch brood:

Geef ons genade voor heden; voed de hongerige begeerten.

En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren: |36|

En oneindige liefde weerspiegelt zich in liefde.

En leidt ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze:

En God leidt ons niet in verzoeking, maar verlost ons van zonde, krankheid en dood.

Want Uw is het koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid in der eeuwigheid:

Want God is nu en altijd Leven, Waarheid, en Liefde.

Het „Onze Vader” wordt dus niet verstaan als een gebed, maar het bedoelt alleen het bepalen van de gedachten bij hetgeen de Scientisten zich als God denken. Het is nauwelijks noodig te zeggen, dat deze opvatting van het gebed des Heeren in lijnrechten strijd is met den inhoud des gebeds en met het doel waartoe Jezus zijnen jongeren deze bede op de lippen gelegd heeft. Hij sprak tot zijne discipelen: „Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden” Luc. 11 : 9. „En zoo wat gij begeeren zult in mijnen naam, Ik zal het doen” Joh. 14 : 13. Het is zulk een voorrecht, dat God het ons vergund heeft tot Hem te naderen met de behoefte om Hem te aanbidden, en van Hem alle geestelijke en lichamelijke nooddruft te vragen. De Christian Science heeft geen recht zich met haar pantheïstisch Godsbegrip en haar ijdele beschouwing van het gebed op de H. Schrift te beroepen.


De Geneesmethode

Het practische doel, dat de Christian Science nastreeft, is de genezing van alle krankheden, zonder daarvoor gebruik te maken van de middelen. Zij verklaart aan heel de medische wetenschap den krijg, en wil niet weten van de wetenschappelijke diagnose, van operaties, van het volgen van een of andere kuur, van het gebruiken van geneesmiddelen, enz. Alle ziekte is een dwaling, en bestaat in werkelijkheid niet. Ook de materie, de lichamen bestaan metterdaad niet, en zijn niet anders dan vrucht der inbeelding, zinsbedrog van den sterfelijken geest. Om die reden kan ook de medische stof, alles wat tot uitoefening van de medische wetenschap noodig is, ook diëet en hygiëne geen wezenlijke beteekenis hebben. De ziekte is evenals de materie |37| een dwaling van het sterfelijke bewustzijn. Verstoor die dwaling, en gij heft de oorzaak der krankheid en daardoor ook de krankheid zelve op. De kranke moet, wil hij genezing ontvangen, tot deze vaste overtuiging gebracht worden, dat materie en krankheid niet bestaan, en hij moet zich daartoe verliezen in de alomtegenwoordigheid, de almacht en de liefde Gods. De vrees is de ergste vijand. De vrees roept de ziekten te voorschijn. Niet baccillen en vergiften schaden den mensch, maar de vrees. Reeds Adam verbergde zich, toen hij uit dwaling in de macht van het stoffelijk zijn gevallen was, uit vrees voor God. Doch deze vrees is niets anders dan eene beschuldiging tegen God, een verdenking van Gods liefde. Daarom moet de vrees verbannen, de rechte voorstelling van God verkregen worden. De mensch stempelt bepaalde planten en dieren als giften, maar in werkelijkheid zijn zij het niet. En wanneer kinderen, die van krankheid en vrees voor ongeval niet weten, toch ziek worden, oefent dit op de moeder en op de omgeving een verkeerden invloed uit. De vrees des menschen voor booze dampen, zegt Mrs. Eddy, zou in staat zijn de lucht van Eden met ziektestoffen te bezwangeren. Indien het nu gelukt, de vrees te verdrijven, den patiënt in de overtuiging te brengen, dat God alleen het ware zijn is, dat al het wezenlijke zijn berust in den goddelijken geest en in de goddelijke idée, dat God alomtegenwoordig is en alles vervult, en dat het tegendeel van de waarheid, zonde, ziekte, dood, niets anders dan een dwaling is, dan volgt de genezing terstond, om het even door welke ziekte iemand is aangetast. Evenwel heeft men, zoo zeggen de Scientisten, bij vele patiënten met de macht der gewoonte, met vooroordeelen te kampen, met de ingeroeste voorstelling, dat de ziekte werkelijk bestaat, en dan is een meer langdurige behandeling noodig.

Deze geneesmethode wordt duidelijk voorgesteld in het volgende tractaat: 53) |38|

„Toen de heer N. den staat, waarin ik toenmaals verkeerde, had gadegeslagen, zeide hij tot mij: „gij hangt te vast aan de letter, gij moet u meer verlaten op het geestelijke. Gij moet de wetenschap van het Zijn bestudeeren, denk niet ziekte te genezen, maar zonde te genezen.” Ik vatte zijn meening dadelijk. Ik bevond, dat ik in de verkeerde richting gewerkt had door aan het natuurlijke meer dan aan het geestelijke mijn aandacht te wijden. Mijn voornaam en eenig oogmerk toch scheen, genezing te verkrijgen van het zoogenaamde podagra; waarbij ik dan de behandeling door Geest gebruikte of het een medicijn was. Ik dacht alleen aan mijn herstelling van pijn en kreupelheid, en, in de verwachting van een plotselinge genezing, verwonderde ik mij maar aldoor, dat ik niet kon opstaan en wandelen als een volkomen hersteld mensch. Tot mijn verrassing bevond ik, dat het verstaan van de letter maar alleen de menschelijke bijstand was om mij op het verstaan van het geestelijke voortebereiden; als het ware de trede tot dat geestelijke; en dat, indien ik op dit punt van ontwikkeling bleef staan, ik nooit tot een blijvende genezing zou komen. Want de letter alleen kan niet genezen. Mijn oogen waren nu geopend. Ik kwam tot de zekerheid, dat in vrees, zonde en sterfelijk geloof de moeilijkheid wortelde. Verdelg zonde en ik zou vrij zijn van alle krankheid.

Toen kwam de vraag in mijn ziel op: hoe doe ik zonde? Ik tracht bij alle gelegenheden tegenover alle menschen recht te handelen. Ik denk niet, dat ik zulk een groot zondaar ben. Ik heb geen bijzonder slechte gewoonten. Ik word niet dronken, ben geen zuiper of een godslasteraar. Ik ben voorzeker beter dan de meeste menschen. Ik tracht den gulden regel te volgen. Waarom moest ik dan al deze jaren van ellende doorleven? Koester ik den minsten wrok tegen iemand? Ik zou daar geen neen op kunnen zeggen. Voed ik eenig wraakgevoel, belust op den dag, waarop ik voldoening zal krijgen van iemand, die mij schijnbaar beleedigd heeft? Ik kon met volkomen waarheid daar geen neen op zeggen. Benijd ik |39| iemand? Ja! Heb ik alle menschen lief? Een volmondig neen. Is het mijn wil haatdragendheid zoover van mij af te stooten, als ik het leven zoek? Voorzeker niet. Tracht ik mijn begeerten en hartstochten te beheerschen? Zij beheerschen mij menigvuldiger dan ik hen. Heb ik een ander levensdoel behalve: „eten, drinken en vroolijk zijn, want morgen sterven wij?” Zie, wanneer wij zonder omwegen tot op den bodem der zaak gaan, wanneer wij het klatergoud, dat ons sterfelijk leven versiert, afschudden, dan is dat ongeveer de levensweg van de meeste menschen, mij zelf niet uitgesloten.

Zoo ging ik dan voort mij zelf te onderzoeken, totdat ik niet half zoo’n goed mensch was als ik wel gedacht had, en dat ik Gods Wet elken dag van mijn leven ongehoorzaam was. Ik had nog niet verder gezien dan het natuurlijke. Wie ben ik? Wat ben ik? Ben ik als mensch sterfelijk of onsterfelijk? Ik moet het een of het ander zijn? Ik weet dat beide tegelijk niet waar kan wezen. Wat was het werkelijke? Het eindige, stof, lichaam, wat een begin heeft en einde zal hebben, of het oneindige, de idee Gods, die nooit een begin en nimmer een einde heeft? Indien het stof-lichaam zonder sterfelijke zinnen niet kan denken, spreken, bewegen, of pijn ondervinden, dan moeten het alleen de sterfelijke zinnen zijn, — en niet het lichaam — die zonde, ziekte, pijn en dood veroorzaken. Stof kan het niet zijn, want stof is nietszonder de sterfelijke zinnen. Derhalve moeten het de sterfelijke zinnen zijn, anders gezegd de vleeschelijke geest, die zonde veroorzaakt. Wat is zonde? Dwaling, kwaad, het tegenovergestelde van waarheid of goed. Verdelg zonde voor het sterfelijke bewustzijn, en de waarheid heeft geen tegenstelling. Alles zal dan waar zijn, en er zal geen zonde, ziekte, pijn of dood meer zijn. Hoe kunnen wij zonde verdelgen? Door te verklaren en gade te slaan, dat God alleen werkelijk is; dat God geen sterfelijkheid heeft; dat Hij almachtig, alomtegenwoordig en alwetend is; dat Hij is Alles in Alles en dat er niets werkelijk kan zijn buiten Hem; buiten Zijn idee en Zijn eeuwige waarheden. Al het andere is zinsbedrog. |40|

Maar ik hoor u dezelfde vraag stellen, die ik deed. Wat moet men verstaan onder het niet-werkelijke? Is het op hetzelfde oogenblik, dat iemand blijkbaar kwelling uitstaat, voor hem mogelijk te verklaren, dat hij geen pijn heeft, dat pijn niet-werkelijk is. dat pijn een leugen is? Ik antwoord ja. Sterfelijke geest kan slechts één gedachte op één en hetzelfde oogenblik vasthouden. Pijn is slechts een voor-waar-houden. Indien iemand het voor-waar-houden en het bestaan van de pijn in zijn denken zou ontkennen, dan zou er op het oogenblik van dat denken geen pijn zijn. Ga nu voort die gedachte van ontkenning vast te houden, en breng u zelf tot het klare inzicht van uw eigen onsterfelijkheid. Breng de gedachte over tot Geest, want God is Geest. Denk u in, dat gij de geestelijke mensch zijt, roep voortdurend om Geest, houd Geest in het denken; en gij zult gedurende de voortzetting van dat denken geen pijn hebben. Geestelijk denken zal het sterfelijk voorwaarhouden van zonde, ziekte en dood den voet lichten; en in verhouding tot de invloeiïng van en het vasthouden aan het geestelijk denken, zal het sterfelijk denken vernietigd worden. Zonde en krankheid zullen verdwijnen, wij zullen bij toeneming vergeestelijkt worden, tot wij eindelijk een staat van volkomen harmonie bereiken, die Hemel is. Den beginner in de (christelijke) wetenschap zal het wel menigmaal moeilijk schijnen op dat oogenblik geestelijk denken in zich te brengen en vasttehouden, die oogenblikkelijke verandering van het niet-werkelijke in het werkelijke te ervaren; maar dat kan ook alleen worden verkregen door aanhoudend geestelijk begeeren.

Aanhoudend ontkennen, dat alleen in woorden bestaat, zonder geestelijk denken, zal niets aantasten.

Toen ik zoo gadegeslagen had, dat mijn eenig oogmerk, waarom ik mij aan de behandeling der Christelijke wetenschap onderwierp, mijn genezing van het podagra was en daarvan alleen, en dat ik daarbij die behandeling aanwendde, alsof het medicijn was, mij toegediend door een arts, besloot ik naar de ware oorzaak van mijn kwelling te zoeken, en toen ik die |41| geraden had, werd ik een nieuw mensch. De wetenschap van het Zijn, dat is de kennis van mijn ware bestaan als een geestelijk en niet als een stoffelijk of sterfelijk mensch, had een eerste plaats in mijn denken. De vrees was vernietigd, de chemicalisatie 54) verdween, geestelijke gedachten vervulden mij. Het bestaan van krankheid verdween in het niet, en van af dat oogenblik werd God met al Zijn waarheden mijn alles, en het podagra was nu volkomen vernietigd. Zoo zal het met u gaan, wanneer gij het denkbeeld van alleen genezing van pijn en kreupelheid te behoeven, opgeeft. Gij kunt zonder een strijd geen volkomen genezing tot stand brengen. Want het oude sterfelijke denken zal, duizendmaal op een dag, in zoo menigvuldig mogelijke vormen, zijn aanspraken doen gelden. Leg uw wapenrusting geen oogenblik af! Wees bereid de werkelijkheid van zonde en krankheid in uw denken te ontkennen. Ontken de werkelijkheid van uw sterfelijk bestaan. Verklaar in uw denken, dat het voor u, omdat gij onsterfelijk zijt, onmogelijk is zonde, krankheid of dood te ervaren; want de zuiver geestelijke mensch is eeuwig en kan de folteringen der sterfelijkheid nimmer ondergaan. Laten deze gedachten u steeds vervullen, en gij zult gestadig in geestelijkheid toenemen.”

De „christelijke wetenschap” zoekt dus genezing te bewerken, zonder gebruik te maken van de middelen. Noodig voor de genezing is, dat de patiënt tot het geloof komt, dat materie, krankheid en dood niet bestaan, dat alle lijden zijn oorsprong heeft in den dwazen waan, dat het stoffelijke wezenlijk bestaat. Wanneer de mensch maar van dien waan en van die vrees voor het kwade en de krankheid is verlost, leert zien dat stof en krankheid in werkelijkheid niet bestaan, dan treedt de genezing in.

De Christian Scientists zetten het werk van Jezus voort, zoo meenen zij. Jezus was een mensch, die als Christus drager was der goddelijke ideeën en die het goddelijke en het |42| volkomene tot uitdrukking bracht, zooals nimmer weder is voorgekomen. „In hem vereenigden zich de hoogste voorwaarden voor een leeraar en geneesmeester der dwalende, lijdende menschheid. Hij was de eerste Scientist en de taak zijns levens was de valsche voorstellingen van krankheid, kwaad en dood te vernietigen en het geloof aan den alles vervullenden en doordringenden God, het geloof van de alomtegenwoordige liefde, het alles doorwerkende leven, tot kennis van de menschen te brengen. Daarom eischte hij geloof, dat de mensch genezen kon worden, en waar dit geloof is. daar wordt de valsche voorstelling van de ziekte, en daarmede deze zelve overwonnen.” 55) Jezus heeft zijne discipelen uitgezonden om zijn werk voort te zetten. Hij zond hen uit om te genezen en te leeren, met het woord: „Gaat heen in de geheele wereld, en predikt het evangelie aan alle creaturen.” „En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze teekenen volgen: in mijnen naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen; en al is het dat zij iets doodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden”, Marc. 16 : 15-18. Deze woorden zijn voor Mrs. Eddy een der voornaamste steunpunten om te bewijzen, dat zij op den bodem van Gods Woord staat. Zij eischt voor zich en hare secte op, dat zij in het bezit zijn van de teekenen en wonderen, die God in sommige tijden, vooral in de eerste jaren van de geschiedenis der kerk, tot bezegeling van de prediking des evangelies gaf. De christelijke wetenschap zet het werk van Jezus voort, en wijst door haar methode den weg tot het ware heil. Het komt bij de behandeling der patiënten er maar op aan, hen onder den invloed te brengen van den goddelijken geest, die in Christus werkzaam was. Hiervoor is handoplegging of aanraking niet noodig. Rustig zit de Scientist tegenover den kranke, legt zijn handen op eigen oogen, en streeft er naar den patiënt onder |43| den invloed te brengen van den geest. En indien de kranke eenigszins ingewijd is in de beginselen der „christelijke wetenschap”, zoodat hij niet meer uit onwetendheid de genezing tegenwerkt, behoeft hij niet meer in de kamer te zijn, en kan hij elders zijn, wijl de genezende gedachte met de snelheid van het licht het luchtruim doorvliegt.

Hieruit wordt duidelijk, dat de methode van de Christian Scientists volstrekt niet is een genezing op het gebed. Mrs. Eddy hield niet van bidden, want zoo zeide zij: „God is liefde; kunnen wij Hem bidden meer te zijn?” „Alsof men de eeuwige liefde aan bepaalde behoeften zou moeten herinneren”. Bidden is dan ook voor haar niet het bekendmaken aan God van de behoeften, het smeeken om de vervulling van de nooddruft, maar bidden is veelmeer „daarnaar worstelen en trachten om zich in het dagelijksche leven van de absolute tegenwoordigheid dezer liefde en wijsheid bewust te worden en zoo te bidden zonder ophouden”. Evenwel treden de Christian Scientists bij de genezing zielkundig op. Ofschoon zij het bestaan der ziekte ontkennen, zeggen zij niet tot den zieke: „U mankeert niets”. Neen, zij hebben medelijden met de gebondenen. Zij weten, dat het bloote denken, dat men gezond is, niet bevrijdt van smart en lijden, maar het rechte kennen van de goddelijke waarheid en de gehoorzaamheid aan den goddelijken geest. Niet het uiterlijke kennen, maar het geestelijk verstaan van de goddelijke wet, en de levendige bewustheid van de eenheid met, en het vervuld zijn van den goddelijken geest, doet de ziekte verdwijnen, evenals de nevelen voor de zon.

De geneeswijze der Christian Scientists heeft dus eenige overeenkomst met de genezing door suggestie, door hypnose. Maar terwijl de hypnose zich richt op den physischen mensch, en door het bestrijken van bepaalde lichaamsdeelen en door het fixeeren, d.i. door het scherp aanzien, den geest in een toestand tracht te brengen, waardoor hij de heerschappij over het lichaam verliest, om dan den physischen mensch te beheerschen, wil de christelijke wetenschap juist de geestkracht |44| opwekken en sterken, en tot algeheele heerschappij brengen over het lichaam, om zoo den mensch te genezen. Mrs. Eddy hield niet veel van den wil. De wilskracht behoort naar haar gevoelen tot de wereld der zinnen, tot het lagere, dierlijke instinctieve leven, en wordt door haar met de vleeschelijke neiging en begeerte gelijk gesteld. „Waarheid en niet wil is de goddelijke macht, welke tot de ziekte zegt: „Zwijg en verstom” 56).

De Christelijke wetenschap stelt dus hooge eischen aan den geneesmeester. Wil hij een ander genezen, dan moet hij alle zedelijke kwaad bij zich zelf hebben uitgedreven, en bezield zijn met een onwrikbaar vertrouwen op de goedheid Gods en op zijne liefde tot de lijdende menschheid. Hij moet inleven in de angst en de smart van den lijder, de gebrokenen van hart oprichten, en de versaagden bemoedigen. Altijd moet hij zwakheid en vrees bij zich zelf bestrijden, en naarmate hij zijne gedachten vrijmaakt van de bewustheid der zonde, naar die mate kan hij zijn lichaam vrijhouden van de ziekte en een ander helpen. Een aanhangster van de christelijke wetenschap verhaalt dat zij, toen zij met koorts te bed lag, geen droppel water tot verkwikking gedronken had, in ’t geheel geen medicijn gebruikt had en dat zij de krankheid overwonnen had door de wetenschap dat God is en dat er geen kwaad zijn kan.


De geneesmethode der Chr. Science niet in overeenstemming met het Evangelie

Is nu deze geneesmethode Science in overeenstemming met wat Jezus gedaan heeft? Kan zij genoemd worden het zuiver verstane evangelie? Er zal wel niemand zijn, die op grond van wat de evangeliën leeren, hierop een bevestigend antwoord durft geven. Want allereerst volgde Jezus niet een bepaalde methode bij de genezing van ziekten. Hij sprak in den regel een woord en de kranke was gezond. Niet trad de genezing eerst in na een bepaalden tijd van behandeling, maar op het machtwoord van Jezus |45| week de krankheid, en trad terstond de volle genezing in. Slechts in een enkel geval, bij de genezing van den blinde te Bethsaida, gebruikte Jezus een middel (Marc. 8 : 23). En dan vroeg Jezus geloof in Hem en in zijn macht, niet alleen het geloof, dat de kranke kon worden genezen, maar bepaaldelijk het geloof in zijn persoon, als den door God gezondene. Wel legde ook Jezus bijzonderen nadruk op de rechte kennis. „Dit is het eeuwige leven, dat zij u kennen, den eenigen waar achtigen God, en Jezus Christus, dien gij gezonden hebt”, Joh. 17 : 3. juist door gemis aan de rechte kennis steunt de mensch op wat geen wezen heeft, en ziet hij de waanbeelden van eigen vinding voor het wezen aan. Doch nergens lezen wij, dat Jezus voor de genezing van de zieken vraagt, te weten dat de krankheid inbeelding is, dat stof en zonde is een waan, een schijn. Integendeel. Jezus ging uit van de waarheid van het bestaan der stoffelijke wereld, als door God geschapen. God heeft alles geschapen door den zoon, Joh. 1 : 3. Jezus is waarlijk zoon van God, de eeniggeborene des Vaders, en hij is waarlijk mensch, die uit Maria het vleesch en bloed der menschen heeft aangenomen, Joh. 1 : 1-14, Luc. 1 : 35. Voorts noemde Jezus de zonde, de krankheid en den dood ernstige, droeve realiteiten, die Gods schoone schepping hadden bedorven, en den mensch ongelukkig hadden gemaakt. Hij ziet verband tusschen krankheid en zonde, en is gekomen om het werk des duivels te vernietigen, Joh. 5 : 14, 1 Joh. 3 : 8, Joh. 8 : 44, 12 : 31, 14 : 30, 16 : 11. Het lichaam heeft niet een schijnbestaan, maar een werkelijk bestaan, heeft groote waarde. Jezus heeft naar het lichaam geleden aan het kruis, is waarlijk gestorven, is lichamelijk opgewekt en ten hemel gevaren. En eenmaal zal Jezus lichamelijk als rechter verschijnen om de dooden op te wekken, en de geloovigen naar lichaam en naar ziel te doen deelen in de zaligheid. En eindelijk, de genezingen nemen wel een belangrijke plaats in het werk van Jezus in, maar niet de centrale plaats. Als Jezus na een moeilijken dag in een woeste plaats is gekomen om aldaar te bidden, en Petrus tot Hem zegt, dat de schare |46| Hem zoekt, antwoordt de Heere Jezus: „Laat ons in de bijliggende vlekken gaan, opdat ik ook dáár predike, want daartoe ben ik uitgegaan”, Marc. 1 : 38. Doch Jezus liet zijne prediking van het koninkrijk der hemelen veelal vergezeld gaan van de genezing der kranken, opdat zijne koningsheerschappij zou blijken, de ontferming Gods zou worden gezien en satan zou vernemen, dat zijn rijk een einde heeft genomen. Maar de hoofdzaak van zijne komst was daarin gelegen, dat Hij den naam Gods op aarde zou bekend maken, Gods recht zou uitvoeren en zijn ziel stellen tot een rantsoen voor zijn volk.

Het beeld, dat de voorstanders van de „christelijke wetenschap” gevormd hebben van Jezus en zijn werk is eene vervalsching van wat de H. Schrift ons leert. Jezus ging uit van de werkelijkheid der stoffelijke wereld; krankheid, zonde en dood staan volgens Jezus in zóó nauw verband, dat hij tot den geraakte zegt vóór zijne genezing: „Zoon! wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven”, Matth. 9 : 2, en dat hij tot den genezene in het badwater Bethesda spreekt: „Zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede.” En dat de macht van den booze geen waan is, toont de geschiedenis van den bezetene te Gadara, Matth. 8, volgens welke de daemonen niet alleen lust hebben de arme lijdende menschen te pijnigen, maar, door Jezus uitgeworpen uit de kranken, van Jezus vragen hun woede te mogen koelen aan een kudde zwijnen, zoodat „de geheele kudde zwijnen stortte van de steilte af in de zee, en zij stierven in het water”. Voorts is het niet het weten, dat de macht des kwaads overwint, maar het geloof. Bij het geopende graf van zijn vriend Lazarus sprak Jezus tot de weenende Martha: „Ik ben de Opstanding en het Leven; die in mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven; en een iegelijk die leeft, en in mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid” Joh. 11 : 25, 26. En met welk recht beroept zich Mrs. Eddy op Marc. 16 : 15-18? Jezus belooft toch aan hen, die in Hem gelooven, dat zij duivelen zullen uitwerpen, terwijl de Christian |47| Science niet gelooft aan duivelen, en loochent het bestaan van giftige slangen en doodelijke dranken.

De discipelen van Jezus evenwel hebben, getrouw aan de opdracht huns Meesters, in het geloof het evangelie des koninkrijks gepredikt, en in Jezus naam kranken gezond gemaakt, kreupelen genezen, dooden opgewekt. Hoewel uitdrukkelijk gezegd wordt, dat niet elk discipel van Jezus de gave der gezondmaking bezat, 1 Cor. 12 : 30, wordt toch deze gave onder de charismata der eerste gemeente gerekend. Door de apostelen worden ook niet alle kranken genezen. Paulus schrijft, 2 Tim. 4 : 20, dat hij Trofimus te Milete krank gelaten heeft, en hij blijft zelf voorttobben met een doorn in het vleesch, 2 Cor. 12. Evenwel wilde de Heere in de eerste jaren der christelijke kerk bijzonder werken tot genezing door de kracht des geloofs en op het gebed der geloovigen. De apostel Jacobus schrijft aan de twaalf stammen in de verstrooiïng: „Is iemand krank onder u? dat hij tot zich roepe de ouder lingen der gemeente, en dat zij over hen bidden, hen zalvende met olie in den naam des Heeren. En het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten en zoo hij zonden gedaan zal hebben, zal het hem vergeven worden.” Jac. 5 : 14, 15. Nog altoos wilde Heere zijn volk hooren op het gebed. Nog steeds komt het voor, dat de Heere, op het gebed zijner kinderen, wonderen ter genezing wil verrichten. In zijn Woord geeft hij zijnen kinderen de heerlijke vergunning om met elken nood tot Hem te vluchten en Hij doet het hun ervaren, dat Hij hoort het gebed. Doch voor de Mind-cure van de Christian Science is geen enkel gegeven uit de H. Schrift aan te voeren. En wanneer Mrs. Eddy beweert, dat tot in de derde eeuw de genezing der zieken de hoofdfactor van de christelijke missie geweest is, dan kan de lezing van Harnack’s boek „Die Mission und Ausbreitung des Christentums”, in het bijzonder van het hoofdstuk: „Het evangelie van den Heiland en van de genezing” van het tegendeel overtuigen. De apostelen zijn met de prediking van den opgestanen en verhoogden |48| Christus de wereld ingegaan, en deze prediking was een boodschap der zaligheid, van de bevrijding der heerschappij van den duivel, de zonde en den dood, een prediking van het eeuwige leven. Het evangelie was een boodschap der verlossing. Jezus trad op als de Borg voor zondaren, als de Verzoener voor de zonden, maar voorts ook als de arts voor lichaam en ziel, vol genade en ontferming. Onze krankheden heeft hij op zich genomen. Het evangelie wil gezondheid bewerken voor lichaam en ziel, opdat de mensch Gods volmaakt zij. In een wereld, die verlangde naar verlossing, trad de Christelijke prediking op en stelde voor, dat Christus is het leven, dat hij geeft de blijdschap en den vrede, de verlossing voor lichaam en ziel. Alle menschen zijn door de zonde krank, den dood onderworpen, dood in zonden en in misdaden, doch Jezus biedt het leven, gezondheid, eeuwige heerlijkheid. Juist naar de behoefte des tijds, tot versterking van de prediking des evangelies werd de prediking krachtig gesterkt door teekenen en wonderen, maar hoofdzaak van de christelijke kerk is de genezing van kranken nimmer geweest.

De Scientisten hebben dus volstrekt geen recht zich voor hun geneesmethode op Jezus en de evangeliën te beroepen. Jezus ging uit van de werkelijkheid der stoffelijke wereld, van de vreeselijke macht van krankheid, zonde en dood. Hij is, om de zonde en hare gevolgen te niet te doen, gekomen in onze menschelijke natuur, hij was waarlijk ons vleesch en bloed deelachtig, hij is waarlijk gestorven en lichamelijk opgestaan en ten hemel gevaren. Volgens de H. Schrift is de krankheid en de dood een gevolg van de zonde, een straf op de zonde Gen. 2 : 17, 3 : 17-19, 5 : 29, Rom. 1 : 18, 5 : 12, 21, 6 : 23, en bewaring voor krankheid niet een gevolg van het kennen der krankheid als waan, maar een genadegeschenk Gods in den weg van het onderhouden van ’s Heeren geboden Ex. 15 : 26, Deut. 7 : 15. Nergens wordt de zonde in de H. Schrift voorgesteld als een bloote dwaling, maar beslist als een overtreding van Gods wet, een opstand tegen het gezag Gods, waarom dan ook de Heere de zonde bezoekt |49| met zijn gerechte straf, en zijn toorn openbaart over alle ongerechtigheid en zonde der menschen, Rom. 1 : 18. De zonde ontstaat niet maar door zwakheid of dwaling of navolging, maar zij is moedwillige verbreking van het verbond Gods, een vrijwillig en bewust ingaan tegen wat God gebiedt, en daarom draagt de zonde het karakter van schuld, van misdaad, en „door ééne misdaad is de schuld gekomen over alle menschen tot verdoemenis”, Rom. 5 : 18. Ook zijn krankheid en dood nergens mechanische gevolgen daarvan, dat de mensch in de dwaling van het materiëele zijn is vervallen, maar een wezenlijke beschikking Gods als straf op de zonde, welke even wezenlijk bestaat als het lichaam, dat God den mensch bij de schepping heeft gegeven, en door zijn geest heeft bezield. Al moge het waar zijn, dat menig mensch lijdt aan een ziekte der verbeelding, dat bij menigeen de krankheid kan worden verklaard uit een psychische abnormaliteit, mag hieruit niet de gevolgtrekking worden gemaakt, dat alle krankheid berust op een waan. Het groote raadsel van den oorsprong van de zonde en de krankheid, en haar vreeselijke macht, wordt niet opgelost met een stoute bewering, dat zonde en ziekte berust op een dwaling. De leer van de Christian Science tast aan de waarheden van den levenden God, van den God der waarheid, die zich in zijn Woord geopenbaard heeft, en daarom moet zij worden verworpen als onschriftuurlijk en anti-christelijk.


Christian Science is anti-christelijk

En dan, hoe arm is de leer der „christelijke wetenschap”, hoe misleidend. Het kwade bestaat volgens haar niet, maar is eene misleiding van ons sterfelijk bewustzijn. Voor God bestaat niet de zonde en de ziekte. Hij kent zichzelven niet. Hij weet niets van ons lijden en smart. Al is Hij ook het beginsel van het goede en de liefde, deze liefde werkt gedachteloos door, evenals de zon aan den hemel haar licht en warmte uitstraalt, zonder zich te bekommeren om de schepselen, die door hare warmte worden gekoesterd of door haar hitte worden verteerd. Hoe heerlijk staat hiertegenover wat de H. Schrift ons leert. Volgens de H. Schrift |50| is God de levende God, de Schepper en Onderhouder, die het kwade straft en het goede beloont, een God met een hart vol van liefde tot armen en ellendigen, die aanziet de moeite en het verdriet van zijn volk, die des levens last met hen dragen wil, die uitkomst en verlossing schenkt; een God die de overtredingen en de zonden vergeeft, in Christus Jezus een genadig en barmhartig God is. Maar de „Christelijke wetenschap” tracht, opdat zij het raadsel des levens, het mysterie van het kwade uit den weg zou ruimen, God van zijn troon te rukken, en Hem te vereenzelvigen met zijn schepsel. En welk een gevaarlijke misleiding is het om het bestaan van de booze macht, den duivel, de oorzaak van het kwaad, te ontkennen. Hoe verheugt zich de vader der leugenen, wanneer de „christelijke wetenschap” den grofsten leugen leert, dat het kwade in ’t geheel niet bestaat. De satan kan zoo ongehinderd zijn heerschappij over de menschen voortzetten. De zonde houdt op deze wijze op zonde te zijn. Het besef van verantwoordelijkheid verdwijnt. De mensch is zijn eigen wetgever en rechter.

Tegen deze leer reageert de werkelijkheid, de eisch van het natuurlijke leven, en de Schrift veroordeelt haar. De Schrift leert het wezenlijk bestaan van het kwaad in de schepping. Het „hoe” van de zonde kennen wij niet, de oorsprong van het kwaad is voor ons denken een raadsel, maar het kwaad is er. Krankheid, lijden en dood zijn de vreeselijke gevolgen van den zondeval. Het loochenen van het bestaan van de zonde en hare gevolgen baat niets. Het dualisme, dat door de idealistische en de materialistische wereldbeschouwing zoo krachtig bestreden wordt, is er. De Schrift leert dit, en de ervaring bevestigt het. Doch de H. Schrift leert ons, dat aan de zonde niet het laatste woord zal zijn, dat eenmaal het raadsel des levens wordt opgelost, dat de macht des boozen zal worden overwonnen, dat de zonde van de aarde zal worden verdaan, en dat God de Heere in de heerlijkheid zijner deugden en temidden van zijn volk alleen groot zal zijn, alles in allen. Die hope der zalige toekomst, waarin krankheid, smart en ellende verdwenen |51| zal zijn, en alle tranen van de oogen zijn afgewischt, troost Gods volk in hun strijd hier beneden.

De Christian Science is dus niet een christelijke, maar een antichristelijke secte, die blijkens haar leer en hare handelingen niet staat op den bodem van het christendom. Toch mag het werk van de „christelijke wetenschap” niet gelijk gesteld worden met zwendel en bedrog. Op het gebied van krankheid en hare genezing doen zich psychologische verschijnselen voor, die de wetenschap niet doorziet, of waarmede zij niet genoegzaam rekent. In haar trachten, het kwaad en de krankheid weg te denken ligt een groot waarheidsmoment. Het streven is, dat de geest zoo sterk mogelijk zelfstandigheid verkrijge en het lichaam in zoo sterk mogelijke afhankelijkheid van den geest worde gebracht. Juist het tegendeel van hen, die altijd aan hun lichaam denken, voor alle gevoeligheid beducht zijn, en daarom vaak tobberig en lijdend zijn. De medische wetenschap is in latere jaren ook al meer tot de erkenning gekomen, dat de behandeling en de genezing van den patiënt zoo nauw samenhangt met zijn persoon. Het is bekend, dat vele mannen van beteekenis, wanneer zij tot handelen geroepen worden, door hun geest- en wilskracht hun kwalen onderdrukken. Het komt herhaaldelijk voor, dat iemand zijn pijnen overwint door er niet meer aan te willen denken. Wij behoeven dan ook volstrekt niet te betwisten, dat de „christelijke wetenschap” op vele gunstige resultaten van haar geneesmethoden kan wijzen, vooral bij hen, die aan zenuw- en gemoedskrankheden lijdende zijn, of die laboreeren aan de ziekte der verbeelding. In het bijzonder bij vrouwen komen zulke ziektetoestanden voor, welke beter te genezen zijn met zielkundig optreden, dan met medicijnen. Al mogen de hooge cijfers van het aantal genezenen niet te controleeren en niet altijd te vertrouwen zijn, dat de „christelijke wetenschap” door haar methode succes heeft, behoeft niet te worden ontkend. Er ligt iets goeds in, dat zij den strijd aanbinden tegen de vrees. De vrees is inderdaad een machtige vijand, die niet alleen schadelijk is voor de gezondheid, maar ook voor |52| de ontwikkeling van het karakter. Vrees is bewijs van zwakheid van karakter, vrees maakt zwak tegen invloeden van buiten. Geneesheeren en zielezorgers weten bij ervaring, hoe angst, inbeelding en het geloof aan ziekten allerlei nerveuse en lichamelijke afwijkingen te voorschijn roept, en genezing soms onmogelijk maakt. Het is bekend, dat iemand, wien men vertelde, dat hij op het bed van een choleralijder lag, van schrik werkelijk cholera kreeg. Het is als zeker vastgesteld, dat een misdadiger, veroordeeld ter dood, toen men hem op de operatietafel had gelegd en eenige gemaskeerde sneden over de aderen deed, en daarna lauw water over de polsen liet loopen, om hem daardoor in den te waan brengen, dat hem de polsaderen waren doorgesneden, ook werkelijk onder de operatie bezweek. Het is dan ook goed den strijd tegen de vrees aan te binden. Jezus wilde er ook tegen wapenen met het: „vrees niet, geloof alleenlijk.” Maar het terugbrengen van alle ziekte op vrees, en op inbeelding is niet alleen onwetenschappelijk, maar is ook een al te losse zandbodem om er een stelsel op te gronden.

Ook is de „christelijke wetenschap” niet consequent. Zij moest, wanneer zij de waarheid van het bestaan der stof en der ziekte loochende, niet alleen leeren geen geneesmiddel te gebruiken, maar zij moest ook geen voedsel willen gebruiken. En antwoordt men hierop, dat men dit ook niet doet, dat dit slechts in schijn het geval is, dan kan ook gezegd worden, dat het gebruik der middelen slechts schijn is, ja, dat heel hun leering en handeling slechts schijn is, product hunner verbeelding. Naar waarheid mag van de „christelijke wetenschap” getuigd, dat zij ontzettend lijdt aan zelfmisleiding. Van Mrs. Eddy ging, toen zij oud werd, het gerucht, dat zij den dood niet zien zou, maar zij kon den dood niet wegdenken, en is gestorven. De „christelijke wetenschap” leert dat er geen vergiften bestaan, maar dat de schadelijkheid slechts komt door de dwaze vrees der menschen, en dat vergiften den scientist niet kunnen schaden. Nu bood een arts in Detroit N.A. een scientist aan, dat hij hem een sterk |53| vergift onder den huid zou spuiten, opdat hij gelegenheid zou hebben de waarheid van zijn leer te bewijzen. Doch de scientist wilde de proef liever niet wagen.

Voorts moeten wij er op wijzen, dat de resultaten der „christelijke wetenschap” geen bewijs zijn van haar waarheid. Zooals wij reeds opmerkten worden deze resultaten zeer overdreven, berusten vele genezingen op de verbeelding, en storten velen, die gemeend hadden baat te vinden, spoedig weder in. Maar wij moeten ook niet vergeten, dat de H. Schrift ons zegt, dat teekenen en wonderen geen bewijs zijn voor de waarheid en de goddelijkheid eener leer. Ten jongsten dage zullen er velen komen en zeggen: „Heere, Heere, hebben wij niet in Uwen Naam geprofeteerd, en in Uwen Naam vele krachten gedaan? En dan zal ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van mij, gij die de ongerechtigheid werkt”. Matth. 7 : 22, 23. In zijn afscheidsrede heeft Jezus er van gesproken, dat er valsche christussen en valsche profeten zullen opstaan, die groote teekenen en wonderen doen zullen, om, zoo het mogelijk ware, ook de uitverkorenen te verleiden. En dat wij hier bij de „christelijke wetenschap” met valsche profeten te doen hebben is duidelijk, omdat zij de waarheid Gods naar Zijn Woord veranderen in leugen, de persoonlijkheid en de drieëenigheid Gods loochenen, den persoon en het middelaarswerk van Christus niet achten, de schrikkelijkheid en het Godonteerende van de zonde, en de noodzakelijkheid van de verlossing door Christus’ bloed wegredeneeren, en het werk des H. Geestes smaden. Dat is niets anders, dan de openbaring van den geest uit den afgrond, van den leugengeest, die zich voorstelt als een engel des lichts.


Invloed van Christian Science

Maar hoe komt het, dat de Christian Science op een breeden kring van menschen zooveel indruk maakt. Onderscheidene redenen zijn hiervoor aan te geven.

Allereerst wijzen wij op het vreemde, het interessante van het verschijnsel, dat men voorgeeft zonder middelen genezing |54| te kunnen aanbrengen. Elke wonderdokter, die op een handige manier optreedt, elke profeet, die op een pakkende wijze zijn gedachten ontwikkelt, vindt aanhangers en bewonderaars. Vooral in Amerika. En de kunst van reclame maken verstaan de Scientisten. Daarvoor behoeft men slechts de tijdschriften te lezen, de brochures en tractaatjes, die in grooten getale worden verspreid, en waarin de heerlijkheid van Christian Science wordt aangeprezen. Achter elk boek of tractaatje of in elk tijdschrift van „The Christian Science Publishing Society” worden lijsten gegeven van de uitgaven met prijsopgave, en de geschriften worden vaak aanbevolen met de woorden: „Koopt, bestelt, abonneert u”. In elk nummer van de tijdschriften is een rubriek: „Getuigenissen van het arbeidsveld”, waarin de gunstige resultaten van de geneesmethode met levendige kleuren worden beschreven, en den lezers met klem wordt aanbevolen, dat zij bij de „christelijke wetenschap” genezing moeten zoeken.

En daarbij komt, dat in de vergaderingen der Christian Scientisten de meest interessante en verbazing wekkende mededeelingen worden gedaan van de genezingen. Nu eens treedt daar een man op, die jaren lang aan rheumatisme geleden heeft en genezen is; dan verkondigt een dame, dat zij, naar den regel van Christian Science levend, de bezwaren van de zwangerschap en de smarten der geboorten niet heeft gevoeld; dan weer vertelt iemand, dat hij jaren lang een ruggemergslijden gehad heeft, dat hij vreesde lam en zwakzinnig te worden en dat hij, door het vertrouwen op den almachtigen God, van zijn kwaal en van zijn vrees is verlost. Maar meer nog, in die vergaderingen treden op menschen, die bekend stonden als liederlijke, drankzuchtige, zedelooze menschen, en die met blijdschap verhalen, dat zij geheel nieuwe menschen geworden zijn. Is het wonder, dat deze getuigenissen suggestief werken en nieuwe aanhangers toebrengen tot de gemeenschap der Christian Science.

En letten wij dan op de beslistheid, op de overtuiging waarmee de Scientisten optreden. Mrs. Eddy wordt op één |55| lijn gesteld met Jezus. Rev. Vosburgh roemt van haar 57): „Evenals Jezus het vaderschap Gods openbaarde, zoo heeft zij, onze moeder in het geloof, ons het moederschap Gods bekend gemaakt en heeft ons de bovenzinnelijke schoonheid van het Christendom onthuld”. Zij wordt genoemd: „onze geliefde leidsvrouw”, „de meest wonderbare onder de vrouwen der wereld”, „de grootste reformatrice der wereld”. Bicknell Young zegt 58): „Zij heeft den reinen, onbedorven weg van den Christen aangewezen, en moedig daarvoor gestreden in weerwil van smaad en hoon, in weerwil van den tegenstand, dien het kwaad altijd het goede biedt”. Tegenover haar leer verdwijnt al het andere „als nevel voor de glorierijke zon”.

Het lezen van haar boek „Wetenschap en Gezondheid” kan onmiddellijk genezing van de krankheid bewerken. Hoog wordt de „christian science” geprezen boven de kerk. De kranke toestand der kerk moet prikkelen tot het aannemen der „christelijke wetenschap”, die tot het Christendom van thans staat als het eerste Christendom stond tot het Jodendom. De inhoud van het Christendom komt in Christian Science tot zijn recht. „De fout van de kerk is”, zoo heet het in een artikel 59): „dat zij te materiëel geworden is, om op geestelijk gebied iets te bereiken”. De Christian scientisten evenwel „nemen nooit hun toevlucht tot de manieren om geld bijeen te krijgen, die in de meeste kerken in zwang zijn. In hunne kerken zijn allen gelijk; geen eigen banken en gehuurde zitplaatsen wijzen er op het verschil tusschen armen en rijken.” Enwat een troost en steun biedt Christian Science den armen lijder, die onder het gevoel van zonde en twijfel zucht. Hoor wat Edw. Kimball verklaart: „De Chr. Scientist tracht het kwaad uit zijn eigen gedachte, uit zijn leven, uit zijn eigen ondervinding |56| te verbannen”. 60) Zijt gij bang voor de hel, vrees niet, er is geen hel. „Ik ben er in en door geweest en weet, dat er gruwel en bedrog is, en door het menschdom dient verfoeid te worden”. 61) Twijfelt gij aan de waarheid van de „christelijke wetenschap”, steun dan niet op een smeekbede tot God, maar vertrouw op den goeden God. „Gij rampzalig en door de stormen heen en weder geslingerd slachtoffer van het noodlot, vat moed in dit uur, waarin de beslissing ligt tusschen de eischen van uwe nooden en dat, wat u toeschijnt een laatste sprong te zijn in het onbekende en onzichtbare, want eindelijk is er gelegenheid voor u, om te weten, dat uw verlosser leeft, en dat uw vertrouwen in den goeden God niet zal beschaamd worden.” 62)

Schoon is de lokstem van Christian Science. Zij schijnt bij uitstek christelijk te zijn, en de volheid der verlossing te geven, maar in der waarheid is haar leer rechtstreeks in strijd met de H. Schrift, en geeft zij geen waren troost. Zij tracht de verlossing te verkrijgen door zich te verheffen boven nood en zonde, maar bewerkt daardoor een schijnverlossing, die eindigt in den eeuwigen nacht van duisternis en ellende. Zoo voeren de Scientisten de arme zielen naar de bloemhoven van eigen heerlijkheid en deugd, en laten haar daar zich verlustigen aan den schijn, totdat eenmaal een schrikkelijk ontwaken komt in de wreede werkelijkheid des verderfs.

Ook mag niet worden vergeten, dat de leeraars der Christian Science in hun reclamezucht het soms niet al te nauw nemen met de waarheid. Zij geven den indruk, dat zij al heel weinig mammonistisch zijn. Natuurlijk, want geld is niet maar slijk, maar geld is materie, en daarom schijn. Maar als men let op de praktijk, kan men juist niet zeggen, dat de Scientisten hun werk zonder eigenbaat in dienst van de menschheid |57| stellen. Mrs. Eddy nam in de eerste jaren voor een cursus van 12 lessen 100 dollar, verhoogde later het honorarium tot 300 dollar, doch verminderde het aantal lessen op zeven. Thans kost een gewone scientistische cursus 100 dollar, terwijl een scientistische specialiteit voor elke bespreking — en hij kan 20 à 30 gevallen per dag behandelen — één dollar neemt. Geen boek of tijdschrift of brochure mag uitgegeven worden, dan door de uitgeversmaatschappij te Boston. En de prijzen welke voor de uitgaven genomen worden zijn bijzonder hoog. Het Leerboek van Mrs. Eddy, een boek van 700 bladzijden, kost in gewone uitgave 3.18 dollar, in een mooier uitgave 5.— à 7.50 dollar. De waarde van het copierecht voor alle geschriften van Mrs. Eddy werd bij haar dood geschat op 1½ millioen dollar. Er vloeit door deze uitgaven dus heel wat in de kas der vereeniging te Boston. Genezing van de kranken is blijkbaar niet het eenige doel. Er komt niet weinig „vleesch en wereld” bij.

Er is nog iets, waardoor de Christian Science indruk maakt. Het platte materialisme heeft afgedaan. Men zoekt naar een wereldbeschouwing, die het verstand en het gemoed bevredigen. De zoete waan, dat men het zoo heerlijk ver gebracht had, en dat er geen geheimenissen meer bestonden voor het wetenschappelijk denken is vervangen door teleurstelling. Naar alle zijden stuit men op raadselen. Het onzienlijke, het geestelijke, het ideëele bekoort menig hart. Hierbij komt, dat de kerk in zoo menig opzicht ontrouw geworden is aan hare roeping, dat vele kerken zich niet openbaren als kerken van Christus, niet leven en belijden naar het Woord Gods, niet trouw het evangelie prediken, de breede schare verwaarloozen, niet ingaan in de nooden des levens, en de vermoeiden en beladenen niet leiden tot den eenigen Geneesmeester en Zaligmaker Christus Jezus. En nu treedt Christian Science op met de pretentie aan de behoeften der menschheid te voldoen. Het Christendom heeft afgedaan, zoo leeraart zij, en zij biedt aan een idealistische wereldbeschouwing, die tegelijk een godsdienst is voor het denkend deel van ons geslacht, een |58| levens- en wereldbeschouwing, die het moeilijke raadsel des levens zal ontknoopen, die van twijfel en vrees verlost en rust biedt voor het hart. Zij sluit zich daarbij aan bij de begeerte van den natuurlijken mensch, die door zijn eigen werk wil komen tot de verlossing. Zij treedt den armen lijdenden mensch tegemoet, heeft, naar het schijnt, medelijden met de twijfelzieke en beangste zielen, en predikt dan deze verlossingsleer: Leg af uw zorg, uw vrees, uw twijfel, word u bewust van uw hoogen aanleg en goddelijke roeping, verhef u boven lijden, smart en vrees, en gij zijt wie gij wezen moet. Alle krankheid en zonde is maar schijn, de hel en de eeuwige rampzaligheid bestaan niet, uw geluk is in uw eigen hand, gij zijt koning der schepping, en heer over u zelf. Schijnbaar vroom plaatst zij, zonder openlijk God af te zetten, den mensch op den troon Gods.


Roeping der kerk

De kerk moet tegenover de antichristelijke secte der Christian Science hare roeping meer bewust worden. Het is niet genoeg, de dwaling te kennen, maar de kerk moet daartegenover vasthouden aan het geloof, dat haar is overgeleverd, moet leven uit de waarheid, de heerlijkheid van haar koning laten uitschitteren op elk gebied des levens, en daartoe door de trouwe prediking des Evangelies, door de reinheid des levens en door de handhaving van de ordeningen Gods, de grootheid van Gods majesteit, de heerlijkheid van zijn trouw, den rijkdom van zijne barmhartigheid en de onkreukbaarheid en heiligheid van zijn recht verkondigen. Levende uit Christus, werkend in afhankelijkheid van hem. zal het blijken dat de kerk de anti-christelijke machten niet behoeft te vreezen, want haar Christus is bij haar met den rijkdom zijner beloften, met de volheid zijner macht en liefde, en Hij leidt haar door het strijdperk tot de volkomene overwinning. Dringe dan het optreden en de actie van „de valschelijk zoogenaamde wetenschap” ons, om te blijven bij het geloof, om getrouw te strijden en afhankelijk van onzen koning te wandelen, „totdat wij allen zullen komen tot de eenigheid des geloofs, en der kennis van den zoon Gods, |59| tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus. Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der menschen, door arglistigheid, om listiglijk tot dwaling te brengen; maar de waarheid betrachtende in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem, die het Hoofd is, namelijk Christus”, Ef. 4 : 13-15.




1. Science and Health, Preface, p. VII.

2. Science and Health, p. 107.

3. P. 17-19.

4. S.J. Hanna, Christian Science History, Boston 1899. p. 36.

5. The Life of Mary Baker Eddy.

6. Georgine Milmine, The Life of Mary Baker G. Eddy, London 1909, p. 455.

7. Geciteerd bij G. Milmine, The Life of Mary Baker G. Eddy, p. 338.

8. Mrs. Eddy geeft in „Retrospection and Introspection”, in een kort bestek, eene beschrijving van deze gebeurtenis, cf. The Life of Mary Baker Eddy, door Sybil Wilbur. en S.J. Hanna, Chr. Science History, p. 6.

9. Miscell. Writings, p. 179, gec. bij Marie Hartman, Christian Science, bl. 13.

10. Wetenschap en gezondheid, met sleutel tot de H. Schriften.

11. Christian Science, Baarn, Hollandiadrukkerij, 1908, bl. 19.

12. Jahrgang, Dezember 1914, 477, 478.

13. Science and Health, p. 35.

14. Christian Science Sentinel van 19 juni 1915.

15. Behalve dit is er nog een maandblad in de Duitsche taal „Deutsches Monatsheft der Christlichen Wissenschaft”, uitgegeven door Frl. M. Schön C.S. in Berlijn, dat niet door het Centraal bestuur in Boston erkend is, en wel eens zeer zelfstandig optreedt.

16. Science and Health, p. 107.

17. Science and Health, p. 113.

18. Science and Health, p. 339.

19. Sc. and H., p. 281.

20. Mrs. Eddy. Rudimental Divine Science, p. 7.

21. Sc. and H., p. 465.

22. Sc. and H., p. 587.

23. Sc. and H., p. 331.

24. Sc. and H., p. 256.

25. Sc. and H., p. 291.

26. Zie hierover vooral Sc. and H. chapt. X Science of Being. p. 268-340.

27. Sc. and H., p. 71.

28. Sc. and H., p. 72.

29. Sc. and H., p. 186.

30. Sc. and H., p. 188.

31. Sc. and H., p. 277.

32. Sc. and H., p. 501-557.

33. Sc. and H., p. 519: Der Herold der Christian Science, Dec. 1914. S. 437.

34. Sc. and H., p. 535.

35. Sc. and H., p. 523.

36. Sc. and H., p. 324.

37. Chr. Science Journal, 1900. p. 551.

38. Sc. and H., p. 258.

39. Sc. and H., p. 312, 332.

40. Christian Science History, p. 14.

41. Sc. and H., p. 519.

42. Sc. and H., p. 204.

43. Sc. and H., p. 257.

44. Sc. and H., p. 537.

45. G. Milmine, The life of Mary Baker G. Eddy, p. 232.

46. Sc. and H., p. 505.

47. Sc. and H., p. 338.

48. Sc. and H., p. 533.

49. Sc. and H., p. 534.

50. Sc. and H., p. 1.

51. Sc. and H., p. 2.

52. Sc. and H., p. 15.

53. De vertaling van dit tractaat is ontleend aan Dr. A. Kuyper, De Gemeene Gratie, II, 456.

54. De Christian Scientists verstaan daaronder een heviger worden van de ziekte als reactie bij het begin der behandeling.

55. E. Schröder, Deutsches Monatsheft, 1901, S. 242.

56. Sc. and H., p. 144.

57. Die Christliche Wissenschaft 5, 18.

58. Christian Science, bl. 16.

59. Moet het Protestantisme Christian Science aannemen? overgedrukt uit „Wetenschappelijke bladen”, Juli 1914. Haarlem, Tjeenk Willink.

60. Antwoorden op vragen over Christian Science door Eduard A. Kimball, The Chr. Sc., Publ. Society, Boston 1911, p. 10.

61. Antwoorden enz. door E. Kimball, p. 34.

62. Antwoorden . . . . door E. Kimball, p. 43.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004