Hoofdstuk XXXII. Naar huis.


De laatste drukke dagen van mijn verblijf in Amerika liggen achter mij. Het is Dinsdagmorgen 9 Augustus. Van uit Paterson, waar ik de laatste dagen mijn tehuis had, begaf ik mij, begeleid van mijn gastheer en gastvrouw Mr. en Mrs. Stap, de predikanten Van Goor en Krohne, en eenige dames, naar Hoboken, vanwaar de Rotterdam om 10 uur in den morgen naar Nederland zou vertrekken. Bij de boot troffen wij ook aan Ds. en Mevrouw Huizenga van Englewood en Mark Bouma, den stadsevangelist te New-York.

Hoboken is een drukke en leelijke havenplaats met ongeveer 65.000 inwoners, waaronder een groot aantal Duitschers. De bevolking leeft, behalve van enkele zijdefabrieken, die hier gevonden worden, van den arbeid op de vele werken, in de dokken en van al wat aan het havenbedrijf verbonden is. Dat het in deze havenplaats wel eens wat ruw toe gaat, is niet te verwonderen. Juist daarom wordt door middel van evangelisatie getracht, op het godsdienstig en zedelijk leven van de in menig |243| opzicht verwilderde schare een invloed ten goede uit te oefenen. Ook wordt van hier uit en van uit New-York en omgeving veel gedaan ten behoeve van de landverhuizers. De toestand van de landverhuizers is over het algemeen verre van benijdenswaard. Na een lange en veelal zware zeereis doorgemaakt te hebben, komen zij, met een hart vol zorg, nog lijdend soms onder de smartvolle indrukken van het geliefde vaderland en van de dierbare betrekkingen, die zij moesten verlaten, meestal onbekend met de taal van het land, waar zij naar toe gaan, in de nieuwe wereld aan. In New-York’s haven moeten de arme derde klasse-passagiers zich eerst op Ellis Island laten onderzoeken, voor zij in Amerika toegelaten worden. Wordt zulk een arme landverhuizer door krankheid aangetast, dan wordt hij in het ziekenhuis te Ellis Island opgenomen en verpleegd. De overigen van het gezin worden òf doorgezonden naar de plaats van de bestemming, òf teruggezonden naar het land, vanwaar zij uitgingen, terwijl de patiënt alleen overblijft. Voorts, terwijl de emigrant wordt onderzocht, verstaat hij schier geheel niet, wat met hem geschiedt. In angstige stemming wordt hij van den eenen agent naar den anderen gezonden. Weer andere landverhuizers zijn er, die, aan land gekomen, niet weten wat zij zullen doen. Wel wordt door de agenten van de spoorwegmaatschappijen gezorgd voor hen, die met een doorgaande kaart reizen, maar er zijn en blijven altijd in een wereldhaven als New-York velen, die onverzorgd en verlegen staan, en gevaar loopen in handen van allerlei roofdieren te vervallen en in droeve ellende te versmachten. Juist daarom heeft men van de zijde der kerken of van de particuliere Christenen personen aangesteld, die met raad en daad op Ellis Island |244| de landverhuizers bijstaan, en zijn er emigrantenhuizen opgericht, waar zij, die tijdelijk in New-York moeten vertoeven of in verlegenheid zitten, een vriendelijke opname ontvangen. Ook van de zijde der Nederlandsche christenen in Amerika wordt in New-York en in de havens gewerkt onder en voor de landverhuizers. Zoowel van de Reformed Church als van de Christelijke Gereformeerde Kerk zijn personen aangesteld, die aanwezig zijn bij de aankomst van een schip met landverhuizers, die gaarne met raad en steun bijstand verleenen, inlichtingen geven voor de verdere reis of ook voor tijdelijk logies zorg willen dragen. Deze kostelijke arbeid heeft recht op onze volle waardeering en steun.

Een lange reeks van pieren en van dokken ziet ge in Hobokens haven. Hier hebben vele groote stoomvaartmaatschappijen hunne pieren en kantoren. De vlaggen van allerlei natiën wapperen hier naast elkander, en herinneren, dat aan de verre overzijde van den oceaan het vaderland gelegen is.

Het is aangrijpend, na een verblijf van enkele maanden onder de bescherming van de „Stars and Stripes” in Amerika, de Nederlandsche driekleur weer te zien, en wel geheven aan den steng op den machtigen oceaanstoomer, die als uitnoodigt tot een reis over de groote wateren. Waarlijk, Nederland mag trotsch zijn op de groote stoomschepen van de Holland-Amerika Lijn, die met de beste en grootste schepen der wereld kunnen concurreeren. Slechts een enkele oceaanboot is grooter dan de „Rotterdam.” Deze boot heeft toch eene lengte van 668 voet, een breedte van 77 voet, een diepte van 48 voet en een inhoud van 24.170 registerton. Hij kan vervoeren 3585 passagiers, waarvan 505 eerste- en 580 tweede- en 2500 |245| derde klasse-passagiers. Wie nimmer een oceaanreis meemaakte met de nieuwste stoombooten, staat verbaasd over de kostelijke inrichting van heel de boot, vooral van de ruime, gemakkelijke en weelderig ingerichte salons der eerste klasse. Wanneer gij in een dier gezellige salons gezeten zijt, genietend van muziek of zang, studeerend of schrijvend of u onderhoudend met de passagiers, vergeet gij, dat gij u op zee bevindt.


Even voor tienen werden de vrienden en de familie, die de passagiers naar het schip geleid hadden, verzocht van boord te gaan. Klokke tien werden de loopplanken ingetrokken, de touwen losgemaakt, en de zeereus zette zich in beweging. Nog een laatste woord van vaarwel, wuivend en handenzwaaiend, en de afstand tusschen ons en den menschendrom op de pier, benevens de havenbeweging beletten ons de plaats van vertrek te zien. Wij stoomden naar zee.

De scheiding van Amerika werd diep door mij gevoeld. Het land der vrijheid was mij lief geworden. Ik had in de maanden, daar doorgebracht, zooveel gezien en doorleefd, zoovele vrienden verworven en bij het afscheid nemen werd de hoop op een „tot weerziens” uitgesproken, en leefde er in het hart wat de vriendelijke voorzitter van de synode te Muskegon schreef achter op een portret, dat hij mij aanbood: „God be with you till we meet again here below or above.”


De reis naar huis was rustiger dan de heenreis. Wij hadden geen enkelen stormachtigen dag. Kalm was steeds de zee en helder de hemel.

Het leven aan boord droeg den stempel van netheid |246| en vriendelijkheid. Een ruw woord wordt zelden gehoord. De passagiers leven met en voor elkander en gevoelen zich, met enkele honderden aan boord, elkanders lotgenooten en vrienden. Bijna alle passagiers zijn dan ook toegankelijk. Bij nadere kennismaking merkte ik, dat onder de reizigers eerste klasse erg weinigen positief kerkgeloovig waren, doch dat velen belang stelden in het vraagstuk van den godsdienst en in het bijzonder in de nieuwere geestelijke stroomingen. Uren kon ik soms spreken met iemand over de diepere vragen des levens, en uit menigen mond beluisterde ik, hoe sterk de behoefte aan waarachtigen vrede en aan rust der ziel spreekt in des menschen hart, en merkte ik, hoe menig hart ontvankelijk was voor het evangelie van Jezus Christus.

Doch, hoeveel goeds en aangenaams ook op zee genoten wordt, hoeveel gelegenheid er is voor de studie, voor lezen en schrijven, voor genoeglijk verkeer, wanneer men eenige dagen op zee is, en niets dan lucht en water, en al weer dezelfde menschen ziet, dan gaat het den oceaanreiziger als kinderen, die de dagen en de uren beginnen te tellen, wanneer het eind van de reis zal zijn aangebroken.

En dan — het gaat naar huis. Vooral wanneer er zooveel tijd is voor rustig nadenken als op een kalme zeereis, kan de drang naar huis krachtig aangrijpen. ’t Blijft waar, wat onze Beets eens zong:

In hoven en hoeven,

In Oost of in West,

Moge ’t goed zijn te toeven,

Te huis is het best. |247|

Geen plekje zoo heilig,

Geen kerk of geen kluis

Zoo vreedzaam en veilig,

Als ’t vreedzaam tehuis.

Aan den vroegen morgen van Woensdag 17 Augustus waren wij in de haven van Plymouth tot het uitlaten van reizigers voor Engeland, terwijl wij ’s avonds om tien uur ten anker gingen voor Boulogne s.M., tot Donderdagmorgen 6 uur, toen de reizigers voor Parijs werden uitgelaten. Dan stoomden wij door het Kanaal en verder in noordwestelijke richting. Daar heel in de verte zien wij al duidelijker de lijnen van het vasteland. Het land nadert, het komt dichterbij, Hollands duinkant doemt op, weldra stoomen wij door de pieren den Maasmond binnen.

Het was een kostelijke zomermiddag, toen wij ongeveer twee uur Hoek van Holland voorbij stoomden naar Rotterdam. De zon wierp hare gouden stralen op de lage groene velden; en gaf aan het landschap, dat in de verte in zachten nevel zich verloor, een bekoorlijk aanzien.

„Wat is het hier mooi!” zoo hoorde ik rondom mij sommige Amerikaansche dames zeggen. En werkelijk, wanneer men eenigen tijd in Amerika geweest is, en daar aan de groote eentonige velden gewoon raakte, dan vindt men Hollands tuin dubbel schoon, dan waardeert men eerst recht het frissche groen van Hollands weiden, het welverzorgde van huizen en- velden en wegen, het kostelijk dichte loover van Hollands geboomte, dan boeit het intieme van een Hollandsch landschap, dat zoo huiselijk en rustig stemt, en dat met zijn wolkenluchten, doortinteld van ’s hemels gouden glansen, in de teedere |248| nevelomlijsting, hemel en aarde mystiek als ’t ware verbindt, en het heden laat zien bij het eeuwigheidslicht. ’k Zag dan Holland weer, inniger en schooner dan ik het ooit gezien had, fier te zijn een zoon van het vrije, schoone Nederland.


En thans neem ik afscheid van mijne lezers. Dankbaar zie ik terug op wat ik in Amerika mocht genieten en leeren.

Het is zoo goed voor een bewoner van een klein land, waar het leven meer rustig voortgolft, een land, waar men zoo sterk hecht aan historische lijnen en vaste beginselen, een bad te nemen in het breede, en krachtig voortbruisende leven van Amerika. Zulk een verblijf verfrischt niet alleen den geest, maar verbreedt ook den blik. Het leert het practicisme van Amerika beter waardeeren, zijn licht en schaduwzijden verstaan.

En ten slotte, een reis naar het verre Westen versterkt den christen in de aloude belijdenis: „Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper van hemel en aarde”, en „Ik geloof de gemeenschap der heiligen.”







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004