Hoofdstuk XXIX. Terug naar New-York. Albany. De Hudson River.


Woensdagmorgen was de ure van scheiden aangebroken. Ongeveer tien uur ’s voormiddags geleidden Dr. Beets, Prof. de Jong en Prof. Heijns mij naar het station, waar ik ook de Professoren Berkhoff en Kuiper ontmoette.

Hoewel het afscheid nemen nu juist niet bijzonder zwaar viel, riep het toch bij mij gevoelige aandoeningen wakker. Er waren banden gelegd, er was zooveel doorleefd en genoten, en de gedachte rees: Zou het ons ooit gegeven worden elkander weer te zien? Maar nauw had de trein zich in beweging gezet, en hadden wij elkander voor het laatst gegroet, of rustig gezeten kwam de dankbare gedachte boven, dat de snel voortijlende trein mij dichter naar huis bracht, waarheen mijn hart soms onstuimig trok.

De Michigan Central, bij Buffalo overgaand in NewYork Central, die binnen 24 uren den weg aflegt tusschen Chicago en New-York, bracht ons dwars door Michigan heen ongeveer, vier uur te Detroit. Wijl de |217| tunnel onder de Detroit River nog niet gereed was, werd onze trein op de pont gereden en over de 251 meter breede rivier gezet naar Windsor. Dan gaat het door Canada over St. Thomas naar Buffalo en verder langs Rochester, Syracuse, Utica, Schenectady naar Albany.

Het deed mij zeer leed, dat ik geen tijd had Rochester aan te doen. Rochester, een stad van 210.000 inwoners, in ons land eenigszins bekend geworden door de reisbeschrijving van Mej. H.S.S. Kuyper, heeft niet alleen bekendheid door de vele meelfabrieken, bierbrouwerijen, kleeding- en schoenfabricage; door haar universiteit en een Roomsch seminarium; zij wordt niet alleen geprezen om hare schoone parken, en bezongen als de bloemenstad; maar Rochester had voor mij ook nog eene andere aantrekking, omdat daar velen van Nederlandsche herkomst wonen, en hier ook onderscheidene Gereformeerde kerken zich bevinden. Maar, zooals ik reeds opmerkte, de tijd riep mij oostwaarts.

Het was ongeveer half vijf in den morgen, dat de trouwe neger-portier mij wekte en mij meedeelde, dat wij bijna Albany hadden bereikt. Haastig stond ik op, om mij voor de verdere reis gereed te maken. Het had dien nacht geonweerd, en een vochtig koele morgenwind waaide, toen ik even na vijven uitstapte aan het station Albany.

Op mooie stations kan Amerika weinig bogen. In kleinere plaatsen zijn de stations zeer primitief en leelijk ingericht. Zij lijken meestal op hulpgebouwen, en bovendien zijn ze nog vaak slecht onderhouden, soms zelfs niet al te zindelijk. De stations bij grootere steden zijn ook wel niet mooi, maar toch practisch ingericht. Gelijk er geen afzonderlijke rijtuigen zijn voor verschillende klassen, |218| zoo zijn er ook geen afzonderlijke klassenwachtkamers, zooals bij ons. De buitendeuren brengen u terstond in een ruime wachtkamer, waarin gij geen stoelen en tafels vindt, neen, gezelligs heeft een Amerikaansch station niets. Het zijn eenvoudig wachtkamers, waar gij op goede lange banken, met leuningen voorzien kunt gaan zitten. Rondom deze wachtkamer bevinden zich verschillende vertrekken. Aan de eene zijde vindt gij een afzonderlijke afdeeling voor vrouwen. Eveneens is er een restauratiekamer, waar ge, hetzij bij de toonbank zittend of staand, of ook aan afzonderlijke tafeltjes bediend wordt. Voorts is er een kamer, waar ge uw bagage kunt afgeven, benevens een vertrek met loket, waar ge uw ticket kunt krijgen en inlichtingen kunt bekomen voor de reis. Dan nog zijn er afzonderlijke waschkamers, soms droevig primitief ingericht, in welke buurt ge ook den barbier en den schoenpoetser kunt vinden. Heel de inrichting van een station getuigt van den eenvoud en den praktischen zin van den Amerikaan. Het station van Albany overtreft de meeste stations in netheid. Gij merkt, dat ge hier zijt in een van de meer deftige Oostersche steden.

Albany, de hoofdstad van den staat New-York, is zeer schoon gelegen aan den westelijken oever van den Hudson. Van het station, dat vlak aan den oever der rivier gelegen is, loopt de bodem terstond terrasvormig omhoog, hetgeen aan de stad een temeer schilderachtig aanzien geeft. Het is een fraai gebouwde stad, met vele groote gebouwen van uitstekende architectoniek, en bezit nog allerlei herinneringen van zijn Nederlandschen oorsprong. Albany toch is gesticht door de Hollanders, die in 1609 onder Hudson met „De Halve Maan” den Hudson opvoeren, en in de nabijheid van Albany het begin maakten |219| van de Hollandsche nederzetting. In 1624 werd hier een blokhuis opgericht, en genoemd Fort Oranje, terwijl deze vesting in 1664, door het gewelddadig ingrijpen der Engelschen, aan de Hollanders werd ontnomen, en omgedoopt werd in Albany.

De voornaamste straat, State Street, stijgt met een breedte van 150 voet terstond op van de rivier, en brengt u langs vele schoone gebouwen, o.a. de monumentale St. Peters Episcopal Church, met een keurigen Gothischen toren, naar den top van den heuvel, waarop een klein park is aangelegd, waarom onderscheidene publieke gebouwen staan, de marmeren City Hall en vooral het monumentale „Capitol”, een machtig bouwwerk, in de jaren 1867-98 gebouwd in Franschen renaissancestijl. De grondslagen zijn uitgehouwen uit de harde rotshelling, en vormen een oploopend trapgevaarte, waarop de eerste steenlagen van den muur zijn gelegd. De onderste lagen zijn van reusachtige steenblokken, 25 voet lang, 8 voet breed en 4 voet hoog. Daarop verrijst het gebouw in den vorm van een rechthoek, 300 voet breed en 400 voet diep, met torens op de hoeken als van het Louvre. Van wit marmer opgetrokken, geeft het grootsche bouwwerk een machtigen indruk. De staat New-York heeft aan de wereld willen laten zien, waartoe de macht van de moderne techniek, in verband met het kapitaal, in staat is. Hij heeft beoogd een monument te doen verrijzen, dat de eeuwen zou trotseeren. Maar ook hier is weer gebleken de machteloosheid van den hoogen mensch. In 1911 werd dit machtige bouwwerk door een geweldigen brand ten deele verwoest, en een deel van de enorme schatten van historie en kunst, die hier opgetast lagen, is verloren gegaan. |220|

Slechts een paar uren was het mij vergund, in Albany rond te dwalen, want om acht uur ruim zou ik afvaren naar Ncw-York, den Hudson af met een der bootenvan de „Hudson River Day Line”, de „Robert Fulton”.

Deze stoombooten zijn, evenals de groote rivierbooten in Amerika, zeer goed ingericht. De nachtbooten, die tevens slaapvertrekken hebben voor honderden reizigers zijn zelfs zeer comfortabel en weelderig. In de drie à vier verdiepingen van de booten vindt ge onderscheidene groote zalen, gezelschaps-, eet-, lees- en schrijfzalen, terwijl de overdekte buitendekken overvloedige plaats bieden voor honderden reizigers, die van de frissche lucht en van het gezicht op de landstreek willen genieten.

De eerste stoomboot, die de reis van Albany naar New-York deed, was de „Clermont” in September 1807. Toen het bekend werd dat de ingenieur Fulton het zou wagen op een klein bootje, zonder zeilen en riemen naar New-York te varen, liepen alle inwoners van Albany uit om zich vroolijk te maken over deze dwaasheid. En toen het vuurschip van wal stak, staarden zij, met niet minder verbazing dan alsof ze Indiaansche Roodhuiden waren, dit ongelooflijke tooneel aan, elk oogenblik verwachtend, dat het zou vergaan. Maar „Fulton Folly,” zoo hadden zij het schip reeds gedoopt, bleef boven water en bereikte in 36 uur de haven van New-York. Thans zal te New-York aan den Hudson een reusachtig monument worden geplaatst, ter herinnering aan Fulton, den beroemden burger der Vereenigde Staten. Fulton werd in 1765 te Little Britain in Pennsylvanië geboren en stierf in 1815 te New-York. Het ontwerp van het kolossale bouwwerk, dat uit marmer en graniet zal worden gehouwen, is door Van Buren-Magonigle vervaardigd. |221| De kosten worden op ruim 3 millioen dollar geschat.

Wijl de oevers van den Hudson in den eersten tijd niet veel bijzonders gaven te genieten, maakte ik van de gelegenheid gebruik, mij een uurtje naar de schrijfzaal te begeven en mijne bevinding van de laatste dagen op te teekenen.

Van af het stedeke Hudson, 28 mijlen van Albany wordt de rivier met hare omgeving al meer interessant. Rechts verheft zich het Catskill gebergte, eene vertakking van de Allegheny-bergreeks, die eenige mijlen van de rivier hoog uit de vlakte oprijst en welker toppen zich meer dan 3000 voet hoog verheffen.

De naam Cats-, Kaats- of Katers-, ook wel Kaaterskillgebergte is van Hollandschen oorsprong, zoo genoemd naar het beeld van een wilde kat, dat de Indianenstam daar in zijn wapenschild voerde. Het gebergte zelf met de beroemde kloof en den waterval, geprezen om zijn schoonheid, is een aantrekkingsplaats voor vele toeristen.

De Hudson is soms genoemd de Amerikaansche Rijn. Maar deze vergelijking doet aan beide rivieren onrecht. De Rijn is op zijn schoonst slechts een smalle rivier, terwijl de Hudson als een majestueus breede stroom zijne wateren statig en trotsch afvoert naar den oceaan. Worden beide rivieren omzoomd door aaneengeschakelde heuvelrijen, de heuvels rond den Hudson ziet ge op meer verwijderden afstand, wel hooger dan langs den Rijn, maar minder imponeerend. In plaats van de prachtige kasteelen en vele oude verweerde ruines, met hunne grillige vormen en lijnen teekenachtig afstekend bij de bergrondingen; in plaats van de lieflijke wijnbergen aan de hellingen en de schilderachtige dorpjes aan den voet der bergen langs den Rijn, ziet gij aan den Hudson de |222| bergen met bosschen beplant, en in het bijzonder in de nabijheid van New-York met landhuizen bezaaid. Bij den Hudson is het alles veel breeder en grootscher, bij den Rijn meer innig. Bij den Rijn naderen de heuvels tot vlak bij u; de historie spreekt daar tot u uit de ruïnen, met haar bemoste wallen, zoo oud en verweerd, alsof zij met de rotsen zijn samengegroeid; gij hoort daar de heldensagen der roofridders, de minnezangen der middeleeuwsche minstreelen, het kweelende lied der nonnekens, wegkwijnend onder der liefde drang.

Toch heeft ook de Hudson veel te vertellen uit de dagen, waarin de oude Hollanders zich hier vestigden. De namen van onderscheidene plaatsen herinneren aan de Hollandsche kolonisten. Poughkeepsee is een Hollandsche nederzetting uit 1698, ofschoon de naam Indiaansch is, eene verbastering van Apo-keepsinck, dat veilige haven beteekent. Voorts ziet gij aan de boorden van den Hudson Catskill, Fishkill, Peckskill, (woorden samengesteld met het oud-Hollandsche woord kille of kil, dat water beteekent, zooals nog overgebleven is in Dordtsche kil) Dunderberg, (Donderberg), Haverstraw (Haverstroo), Tarry town (tarwedorp) en vlak bij New-York Yonkers.

Legenden en sagen zijn in menigte verbonden aan onderscheidene plaatsen, gelegen aan de boorden van deze klassieke rivier. In het Catskillgebergte vinden wij het „Rip van Winkle huis”, bekend door de interessante teekening van Washington Irving, die Rip voorstelde als den goeden zorgeloozen Rip, met zijn gevreesde huisvrouw tot kwelgeest en zijn troost zoekend bij de kinderen in de buurt, en in gezelschap van zijn trouwen jachthond.

Op 23 mijl afstand van New-York passeeren wij |223| Irvington. Op drie kwart mijl naar boven ligt, nauwelijks te zien van de stoomboot, verscholen achter het geboomte, Sunnyside, vroeger het woonhuis van Washington Irving, den schepper van de Amerikaansche letterkunde, schrijver van zoovele humoristische schetsen en historische verhalen. Vooral bekend is: A history of New-York, dat in 1809 bij Diedrich Knickebocker het licht zag, waarin hij een geestige teekening geeft van de oude Hollandsche volksplanters op het eiland Manhattan. Hij stierf 28 Nov. 1859 op zijn landgoed Sunnyside, en werd begraven op het kerkhof der oude Hollandsche kerk, in 1699 gebouwd van steenen, uit Holland aangevoerd. De latere kerk ligt in Sleepy Hollow, niet onaardig door de oud-Hollanders genoemd Slaperige haven, omdat zij als een sluimerend dorpken in een plooi van een berg ligt verborgen. Allerlei legenden en spookhistories zijn van deze plaats in omloop. Nog ligt daar in den donkeren bergpas het brugje over den Pocantico, waarover naar Irving’s „The Legend of Sleepy Hollow” de arme schoolmeester Ichabod Grave zijn Rossinante voortjoeg, uit doodsangst voor „den hoofdeloozen ruiter”, die telken nacht rondreed om zijn hoofd te zoeken, door een kanonskogel afgeschoten. De bekende William Rockefeller heeft in dit idyllisch oord zijn prachtig landhuis laten bouwen.

Vlak bij New-York, even Yonkers voorbij, passeeren wij Spuyten Duyvil. Deze naam is volgens Irving’s „Geschiedenis van New-York” afgeleid van „Spijt den duivel”. De Hollander Anthonie van Corlaer, trompetter van Stuyvesant, den goeverneur van Nieuw-Amsterdam, was uitgezonden om de kolonisten aan de oevers te waarschuwen, dat de schepen van den Hertog van York in de haven lagen, en hen op te roepen tot verdediging |224| van Nieuw-Amsterdam. De trompetter ijlde voort en kwam aan een rivier, waarover geen brug was. Het stormde ontzettend. Van Corlaer zwoer, dat hij den bruisenden stroom zou overzwemmen in spijt van den duivel (en spuyt den duyvil). Maar halverwege begaven hem zijne krachten. Eerst wilde hij nog de kolonisten waarschuwen. Hij zette de trompet aan den mond, blies alarm, en zonk toen weg in de diepte.

Het is merkwaardig, dat de kleine groep van Nederlandsche kolonisten zulk een onuitwischbaren indruk heeft achtergelaten. Dit komt niet door de karikatuur, die Irving soms van hen geeft. Zij waren niet, als romanhelden, altoos braaf en vroom. Neen, er waren onder hen ruwe klanten, die soms meer gedreven werden door de begeerte naar aardsche goederen, dan door de liefde tot den dienst des Heeren, waarvan zij belijdenis deden naar de aloude Gereformeerde confessie. Zij waren nakomelingen van de kloeke Nederlanders der zeventiende eeuw, in den krijg tegen het machtige Spanje, door koenen ondernemingsgeest, door handel en zeevaart, door hunne goede zeden, door hun vrijheidszin en den godsdienst groot en machtig geworden, en den moedigen en kloeken geest der vaderen hadden zij medegenomen in het nieuwe land, en zij hebben het stempel van den oud-Nederlandschen geest voor een goed deel gezet op het Amerikaansche leven. Het moge eenigszins overdreven zijn, wat Brodhead in zijn History of New-York van hen zegt: Aan de Nederlanders dankt de Amerikaansche republiek „de idee van eene vereeniging van souvereine staten; edele beginselen van constitutioneele vrijheid; grootsche begrippen van verdraagzaamheid in ’t godsdienstige; karakteristieke sympathie met de onderdrukten; ruime |225| beginselen betreffende den handel; illustre voorbeelden van karakteradel, zoo in het intieme als in het publieke leven; een edelmoedige en spoedige hulp bij de vestiging van onafhankelijkheid. Nergens in de bevolking der Vereenigde Staten zijn menschen te vinden, die de nakomelingen der eerste Nederlandsche kolonisten overtreffen in eerlijkheid, vlijt, hoffelijkheid en bekwaamheid”. Maar zeker is, dat van de oude Nederlandsche kolonisten een machtige invloed op het Amerikaansche leven is uitgegaan. Nog leven de kloeke heldengestalten in veler geest, nog wordt het een eere gerekend tot het nakroost der oude voortrekkers te behooren.


Rustig gleed de Robert Fulton over de kalme wateren van den Hudson, en gaf mij ruimschoots gelegenheid om, met den reisgids in de hand, gezeten op het dek, de schoone omgeving op te nemen, en mij in de historie van New-York en omgeving te verdiepen. Van Poughkeepsie af werd het wat drukker aan boord. Het aantal passagiers nam toe. Bij elke volgende aanlegplaats verliet wel een deel der reizigers de boot, maar een stroom van nieuwe menschen deed het gezelschap aan boord toenemen. Het waren voor het meerendeel menschen uit New-York en omgeving, die voor een dag van de frissche natuur wilden genieten. Nu zijn wij in Nederland ook wel gewoon dat de uitgaanders nog al leven kunnen maken. Maar de Amerikanen overtreffen de Nederlanders op dit punt ver. Met veel hurry wordt de boot als bestormd. Als blinde paarden hollen zij het dek op, de kajuiten in, niet lettend op andere reizigers wordt door velen een kring gevormd, een maaltijd geïmproviseerd, en als zij hun plaats verlaten, laten zij een |226| rommel achter van bananen- en sinaasappelschillen, van papier en leege doozen, dat het schijnt, alsof hier rommelmarkt gehouden is. Het personeel van de boot, hieraan schijnbaar gewoon, gaat getroost echter het dek weer reinigen, om straks te merken dat een nieuwe troep uitgaanders het voorbeeld der vroegeren volgt.

In de buurt van Irvington ontmoette ik op de boot ook Ds. Lee Huizenga en zijne vrouw, die, vernomen hebbende, dat ik van plan was met de boot van Albany naar New-York te reizen, zelf ook met eenige vrienden uit Englewood een uitstapje hadden gemaakt den Hudson op, met het doel, mij op de Robert Fulton te ontmoeten en uit te noodigen een dagje bij hen te vertoeven. Gaarne nam ik hunne vriendelijke uitnoodiging aan. Ds. Huizenga is predikant bij de Chr. Geref. gemeente te Englewood. Wijl hij straks als missionair arts hoopt uitgezonden te worden, bezoekt hij vanuit Englewood de universiteit van New-York. Englewood is een bekoorlijk plaatsje, waar evenals te Rhuterford, Bloomfield, Hackensack en andere plaatsen zeer velen wonen, die hunne zaken of hun werk hebben in New-York. Nog enkele afstammelingen van de oude Knickerbockers mocht ik hier ontmoeten. Ofschoon zij geen Hollandsch meer verstaan, beroemen zij zich gaarne op hun Hollandsche afkomst, en spreken tegen een Nederlander nog gaarne een enkel Hollandsch woord, dat zij aangeleerd hebben. |227|







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004