Hoofdstuk XXV. Het godsdienstige en kerkelijke leven.


Wij moeten ook nog stilstaan bij het godsdienstige en kerkelijke leven.

Het spreekt vanzelf, dat het godsdienstig en het kerkelijk leven niet is een verschijnsel, dat op zich zelf staat, maar dat saamgeweven is met heel de historische wording van Amerika en in het nauwste verband staat met het Amerikaansche leven.

De Vereenigde Staten zijn van huis uit een godsdienstig land. Al trokken in den loop van de vorige eeuw ook millioenen landverhuizers naar dit breede land, die niet bezield waren met heiligen ijver voor de zaak des Heeren, toch heeft de geest van de oude Puriteinen en van de latere Methodisten den stempel gezet op het godsdienstig leven.

Het treft den aandachtigen reiziger terstond, dat het godsdienstig en kerkelijk leven een geheel ander aanzien vertoont, niet de engheid van levenssfeer, de beperktheid van blik en de belijndheid van beginselen bezit als in ons land. Het is alles veel breeder, actiever maar ook oppervlakkiger. |183|

In de eerste jaren na de vestiging van de koloniën in Amerika waren de staten verre van neutraal. In Nieuw-Engeland begon men met Puriteinsche strengheid alle burgerlijke rechten te onthouden aan personen, die stonden buiten eigen kerkelijke gemeenschap. Het Gereformeerde en het Congregationalisme was de heerschende godsdienst, en de Roomsch-Katholieken, de Baptisten en de Kwakers werden met groote gestrengheid behandeld. De oude constituties hadden dan ook een soort van staatskerk. In Massachusetts was er een soort van kerkelijke belasting ten behoeve van de congregationalistische kerken, waartoe ieder moest bijdragen. Men had dit systeem overgenomen van het oude vaderland. In Pennsylvanië was nimmer een heerschende kerk. In New-York was eerst de Hollandsch Gereformeerde kerk, en daarna de Anglicaansche de bevoorrechte kerk. Maar in het begin van de 19e eeuw, toen de beginselen van de revolutie ook in Amerika doorwerkten en de groote landverhuizing begon, viel langzamerhand elke gedachte aan een bevoorrechte kerk weg, en sedert geldt het voor alle Amerikanen als een axioma, dat de burgerlijke macht niet alleen neutraal en onpartijdig moet staan tegenover de verschillende geloofsvoorstellingen, maar bovendien, dat zij op het kerkelijk leven niet meer invloed mag uitoefenen dan op de kunst en wetenschap en het letterkundig streven der burgers. Elke godsdienstige gemeenschap kan zich zoo vrij organiseeren als zij zelf dat wenscht. De staat laat elken vorm van kerkregeering toe, en elke kerkelijke orde, en elke kerkelijke inrichting geniet de bescherming der wet. Bevoorrechte godsdiensten zijn er niet. Voor het bekleeden van staatsambten wordt niet gevraagd naar den godsdienst, dien |184| iemand belijdt. In sommige staten wordt een persoon, die niet in God gelooft, niet bevoegd geacht voor jurylid of niet verkiesbaar voor ambten. In zoover zijn de kerken en de godsdienstige lichamen voorwerpen van bijzondere begunstiging, dat hun eigendom in de meeste staten vrij is van belasting en wel op grond hiervan, dat zij moreele diensten bewijzen, en de uitgaven van het politiewezen verminderen.

Nu moet de invloed van den godsdienst op het Amerikaansche leven niet gering geacht worden. De kerk heeft lange jaren zeer overwegenden invloed op het volksleven uitgeoefend. De kerk trad op tegen het zedelijke kwaad, en stuitte misdaad, losbandigheid en ongerechtigheid. Er zijn in groote steden hulpcorpsen georganiseerd door de kerk om gemeenheid tegen te gaan, die ook bij de verkiezingen optreden. Vandaar dat de kerk in eere is, dat er ontzaglijk veel voor de kerk en de zending gegeven wordt.

Maar het positief godsdienstig leven gaat in de breede volkskringen sterk achteruit. Werd de publieke school steeds geacht een bij uitstek christelijke te zijn, in drie staten is de Bijbel op de school thans een verboden boek. In de meeste protestantsche kerken is sterke verflauwing van grenzen waar te nemen. In de groote steden gaan in breede kringen ’s Zondagsochtends de mannen naar de club-houses en de vrouwen en de ouden van dagen naar de kerk of naar de vereenigingskringen. Vandaar, dat velen niet ten onrechte vreezen voor de doorwerking van den revolutiegeest. Indien niet een machtige revival, een ontwaking het volksleven aangrijpt en nieuw godsdienstig leven ingiet, dan wordt Amerika rijp voor het ongeloof en de revolutie. |185|

Van huis uit was het kerkelijk leven in Amerika Protestantsch Gereformeerd. In Florida had zich een Spaansche kolonie gevestigd en was de heerschende godsdienst de Roomsche, maar in de noordoostelijke staten waren de oorspronkelijke kolonisten Gereformeerd. Slechts enkele R.-Katholieken woonden temidden van hen. Doch in de negentiende eeuw waren onder de landverhuizers ook talrijke Roomschen uit Ierland, Italië en andere landen, en het aantal Roomschen nam in de laatste jaren zoo toe, dat de Paus onlangs twee kardinalen benoemde naast den eersten titularis.

De groote meerderheid der bevolking is echter Protestantsch. Maar het kerkelijk leven der Protestanten is zoo gedeeld, dat er bijna geen secte of richting onder hen is, of zij is in Amerika vertegenwoordigd. Vooral het Baptisme en het Methodisme bloeit hier naast het Gereformeerde in verschillende schakeeringen.

Daarmede schieten de woekerplanten van de zoogenaamde nieuwe religie, van Christian Science, Theosophie, Mormonisme, en andere wijsgeerig-godsdienstige culten welig op, terwijl in de groote steden allerlei heidensche culten vele aanhangers tellen.

Heel het godsdienstige leven der Protestanten staat onder den invloed van het Methodisme. Wesley en Whitefield hebben hun stempel op het Amerikaansche leven gedrukt. Het Methodisme is naar den smaak van den Amerikaan. Wanneer hij dagelijks tot over zijn ooren in de hurry van het leven, in de jacht naar den dollar, in den strijd om het bestaan is, dan is, wanneer hij tot rust komt, een kort aangrijpend woord, dat op zijn gevoel werkt, op bekeering, levensverandering, op het doen voor Jezus aandringt, hem bijzonder aangenaam. Daarom bloeit |186| ook het vereenigingsleven. Gebeds-samenkomsten zijn algemeen. De godsdienst moet indrukwekkend zijn. Daarom wordt, vooral in de groote steden, veel werk gemaakt van reclame.

Op groote borden buiten de kerkdeuren wordt aangekondigd wie, wanneer en over welk onderwerp zal gesproken worden. Door gedrukte kaarten, door advertenties, door ingezonden berichten in de kranten wordt den volke bekend gemaakt, wat in de kerk te doen is. Ieder is welkom, zoo heet het. In sommige kerken treden, om het volk te trekken, beroemde kunstenaars, zangers en zangeressen op. Van het koorgezang wordt zeer veel werk gemaakt. Ook wel van de preek, maar deze is niet altijd hoofdzaak. De Amerikaan houdt van korte preeken. Dit heeft een voordeelige zijde. Er worden te veel langgerekte predikaties gehouden, waaraan wezenlijke inhoud maar al te veel ontbreekt. Een korte preek kan wel leerrijk, kernachtig en krachtig zijn. Maar in vele Arnerikaansche kerken wordt de preek al te veel bijzaak. De Schrift, het Woord Gods, het Evangelie der verlossing treedt soms op den achtergrond. Om te trekken wordt gehandeld over allerlei sociale en moreele onderwerpen. In de Gereformeerde kerken van Hollandsche afkomst is dit natuurlijk anders. Daar vindt gij het Nederlandsche type terug, de liturgie, de Nederlandsche prediking, zoodat gij bij den dienst in de Christelijke Gereformeerde kerk of in de Reformed Church, vooral in het Westen, u denkt als in de Gereformeerde kerk in Nederland te zijn.

In het algemeen kan echter worden gezegd, dat het godsdienstige leven oppervlakkig is. Men vraagt weinig naar beginselen. Evenals in het maatschappelijke leven de eerste vraag is: Wat betaalt het? zoo vraagt men in |187| het kerkelijke leven het eerst naar de praktijk. Bij ons is de groote vraag: Wat denkt gij? bij den Amerikaan: Wat doet gij? Dit is ook in Gereformeerde kringen doorgedrongen. De afgevaardigden van de verschillende kerken op de Synode te Muskegon verhaalden tot vervelens toe al wat zij deden, hoeveel geld zij gaven voor kerk, zending, enz. Bij de bespreking van een of ander punt vraagt een Amerikaan veel minder naar de beginselen dan naar de werking van een zaak. Wanneer men bij de behandeling van een vraagstuk naar goede Nederlandsch Gereformeerde gewoonte eerst den toets der beginselen aanlegt, dan zien de Amerikanen elkander verwonderd aan, en erkennen gaarne: „Wat zijn wij oppervlakkig.”

Ja, oppervlakkig is over ’t algemeen het kerkelijk leven in Amerika. Men studeert veel minder dan bij ons, maar arbeidt meer. Men leeft meer en wordt geleefd. Er is daar ook niet zooveel tijd voor studie. Het practisch leven eischt zooveel. De langdurige zomerwarmte vermoeit, mat af. Het rustig huiselijke leven is er niet zóó als bij ons. Over het algemeen is dan ook de kennis en de ontwikkeling in de Vereenigde Staten van Amerika zeer oppervlakkig. Ook het onderwijs staat, hoeveel ook daarvoor wordt uitgegeven, niet op een hoogen trap.

De voorstelling, alsof het algemeene volk in ontwikkeling ons vooruit is, wij hebben het reeds meer opgemerkt, is geheel en al onjuist. In technische bekwaamheid, in een onderdeel van een vak, dat een werkman beoefent, ja, daarin mag hij meer vaardigheid bezitten, maar in algemeene ontwikkeling niet. De groote massa leert en onderzoekt zeer weinig. Een rustig nadenken over de beginselen vindt men er niet zooals bij ons. De Nederlandsche behoefte om uit te pluizen en te preciseeren kent men daar |188| zoo niet. Wij theoretiseeren wel wat veel, de Amerikaan gaat uit van den praktischen kant, en vraagt allereerst: Wat geeft het? Wat betaalt het? Hoe werkt het? Welke waarde heeft het voor het praktische leven? Het doen, de praktische vroomheid staat op den voorgrond. Of het theoretisch zuiver loopt en principiëel met de belijdenis te verdedigen is, is een zaak van minder gewicht. Voor zending, voor evangelisatie, voor het verhoogen van het zedelijk peil wordt veel gedaan, maar voor den rechten stand der gemeente in de belijdenis, en voor de zuivere leervoorstelling voelt men heel weinig. Men graaft in Amerika niet diep.

Het is dan ook niet te verwonderen, dat het echte Calvinisme in Amerika weinig gevonden wordt. Wel sieren velen zich gaarne met den naam van Calvinistisch, maar zij bedoelen daarmee veelal iets anders, dan dat zij in historischen zin geheel geesteskinderen zijn van Calvijn. Het echte kenmerk van het Calvinisme, de onvoorwaardelijke erkenning van de souvereiniteit Gods, het stellen van de eere Gods boven al wat gedacht kan worden, het opklimmen bij alle gebeuren tot den eeuwigen en onveranderlijken raad Gods leeft weinig in de denkwereld van den Amerikaan. De Pelagiaansche oppervlakkigheid en de Arminiaansche werkheiligheid heeft door het Methodisme het stempel gedrukt op het Amerikaansche leven. |189|







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004