Hoofdstuk XXIII. Het Amerikaansche leven. Licht en Schaduw.


Het is niet wel doenlijk, na eene reis van enkele maanden in Amerika eene volledige en afgeronde schets te geven van het Amerikaansche leven. Men loopt zoo licht gevaar oppervlakkig, partijdig of onjuist te zijn in zijn oordeel. Hoe nauwkeurig ook de waarneming moge geweest zijn en hoe men ook getracht heeft zijne indrukken te laten controleeren door vertrouwbare gidsen, tenslotte blijft toch de beschrijving die van een vreemdeling, die misschien sommige dingen meer juist en onbevangen beoordeelt dan de bewoner van het land, maar in menig ander opzicht verre bij hem achterstaat. Vooral wanneer het geldt een uitgestrekt land als Amerika.

De Vereenigde Staten van Amerika zijn niet een land in West Europeeschen zin, maar een werelddeel, bijna zoo groot als Europa. De Staat Michigan alleen is driemaal, en Iowa vier maal zoo groot als Nederland. Bovendien verschilt het, in welken kring men daar heeft verkeerd, en of men de gave bezit, een objectief oordeel te vormen. |163|

Amerika is het land der groote verhoudingen en afmetingen, het land der contrasten, waar veel is, wat aantrekt, maar ook veel, wat den reiziger afstoot.

Er zijn elementen in het leven der Vereenigde Staten, die aantrekken en die het leven daar aangenamer maken dan in Europa.


Allereerst treft u de algemeene welvaart van de groote massa van de bevolking. Wanneer men enkele der groote steden uitzondert, bestaat wat wij de laagste klasse noemen daar niet. De armoede ontbreekt niet, ook het pauperisme bestaat en neemt toe in de groote steden, maar het neemt toch niet die afmetingen aan, als bij ons. Over het geheel is de werkmansstand welvarend, heeft goede verdienste en geniet meer dan hier van het goede en het aangename des levens. De werkende klasse is goed gevoed en gekleed, en bezit over het gemeen betere woningen dan hier. In de metropolen vindt gij kazernes, blokken huizen voor tientallen van gezinnen, wat onwillekeurig tot geheel verkeerde toestanden aanleiding geeft, maar in de steden, ook in een stad als Chicago, vindt gij in de buitensteden of buitenwijken goed ingerichte woningen voor werklieden, die meestal op zich zelf staan met kleinere of groote tuintjes. De inrichting van deze woningen is evenals die van de meer gegoede klasse, maar natuurlijk kleiner en eenvoudiger. Veelal heeft zulk een huis twee of drie kamers met keuken en de vereischte afzonderlijke slaapkamers, vaak ook een badkamer. Vele huizen hebben centrale verwarming. In sommige plaatsen heeft een blok of groep huizen in een wijk eene gemeenschappelijke centrale verwarming, zoodat de bewoners steeds verwarming |164| en warm water tot gebruik gereed hebben. Andere huizen bezitten in de basement (kelderverdieping) een eigen machine, waarin moet gestookt worden.

De werkdagen zijn niet bijzonder lang en de verdiensten zeer goed. In Paterson verdient een arbeider op een fabriek van 10 tot 20 dollar per week, al naar dat hij vaardigheid bezit. Te Pullman, op de groote fabriek van spoorwegrijtuigen, ontvangt een goed werkman 3 à 4 dollar per dag. Het loon wordt berekend naar het aantal stuks, dat een werkman aflevert. Een timmerman in Grand Rapids verdient 50 à 60 cent per uur, en een metselaar nog meer. Een straatwerker maakt per dag vier dollar. Zij werken slechts acht uur per dag. Werkloosheid is er in de gewone bedrijven weinig, ofschoon een werkstaking nog al eens voorkomt. Natuurlijk zijn er ook, wier verdiensten niet deze hoogte bereiken, maar over het algemeen is ook hun dagloon toereikend, om een behoorlijke woning, goede voeding en genoegzame kleeding aan heel het gezin te verzekeren.

De voorstelling, alsof tegen het hoogere loon duurdere levenswijze opweegt, is niet geheel juist. Want al is de huishuur hooger en de kleeding duurder, de voedingsmiddelen zijn over het algemeen goedkooper. In 1910 kostte een pond goed vleesch ongeveer 20 cent. Vruchten zijn er overvloedig en niet duur, zoodat men veel vruchten kan genieten en voor den winter veel kan inleggen. Van onderscheidene zijden werd mij verzekerd, dat de verbruikswaarde van een dollar in Amerika ongeveer gelijk staat met f 1.50 à f 1.75 in Nederland.

Het is te verstaan, dat de werkman in Amerika zich een vrij man gevoelt. Trouwens, de arbeid is in Amerika een eere. Ieder werkt en moet werken, en de arbeid wordt ruim beloond. |165|

Het is verheffend, uit den mond van menschen, die in hun oude vaderland bijna ondergingen in den strijd om het bestaan, en daar slechts een sober stuk brood konden verdienen, te hooren, dat zij het zoo goed hebben in hun nieuwe woonplaats. Zeker, men moet het zich niet zoo voorstellen, alsof allen daar in ruimte leven. Neen, ook daar gaat de ellende menigeen op haar sluipwegen na. Ook daar zijn er, die, nimmer gewend de handen uit de mouw te steken, bitter ervaren, wat nood is. Maar toch, gemiddeld heeft een werkman het daar in dat wijde land goed.

Den gezeten middenstand vindt men in Amerika niet zooals bij ons. Wel worden in kleinere plaatsen, en ook in de grootere steden, vooral in de buitenwijken, winkelzaken gevonden, door particuliere eigenaars gedreven, maar meestal zijn de winkels het eigendom van maatschappijen, waartegen niet te concurreeren valt door mannen van het kleine bedrijf. In de steden is het dan ook grootendeels fabrikant of groothandelaar en werkman. De werkman betreurt dit ontbreken van den middenstand niet, omdat de groote baas beter betalen kan. Evenwel, het organisch geheel van de maatschappij is daardoor armer dan bij ons.

Een lichtzijde in het Amerikaansche leven is het ontbreken der drinkgewoonten. In de gezellige kringen, aan feestmaaltijden, in hotels en restaurants wordt bijna nimmer gebruik gemaakt van alcoholische dranken of van wijn en bier. De moreele pressie, die in Europeesche hotels bestaat, dat gij mòet drinken, bestaat in Amerika niet. Integendeel vindt men het zeer ongewoon, dat iemand wijn bij den maaltijd bestelt. Dit ontbreken van de algemeene drinkgewoonten werkt mede tot verhooging van het leven. Het werkt geldverspilling en |166| krachtverslapping tegen. Het bevordert de gezondheid en den levenslust, edeler bezieling en reiner leven. Vooral in het drukke, zenuwspannende Amerikaansche leven is die nuchterheid een zegen.

Toch moeten wij hierbij tweeërlei opmerken. Allereerst, dat de Amerikaan gevaar loopt zijn gezondheid te bederven door het vele gebruik van sterk verkoelende dranken, in het bijzonder van ijs in allerlei vorm, waardoor menigerlei ingewands- en maaglijden bewerkt wordt. En in de tweede plaats is het een donkere zijde in de levensbeschouwing, dat algemeen van de onthouding een beginsel wordt gemaakt, alsof de onthouding een verdienstelijke zaak is. Iemand, die het waagt in het publiek een glas wijn te gebruiken, zou zich daardoor in breede kringen blameeren. Men acht het verschrikkelijk, dat iemand voor een keer een glaasje gebruikt, maar men vindt het volstrekt geen zonde, af te wijken van de zuiverheid der belijdenis. Dit werkt de onwaarheid in de hand. Daardoor wordt feitelijk iemand in zijn vrijheid aangetast.

Het is echter niet te verwonderen, dat men zoo streng tegen den sterken drank optreedt. De saloons (drankhuizen) zijn niet op één lijn te stellen met onze nette koffiehuizen, maar meer met onze tapperijen. Ze zijn niet alleen plaatsen, waar men zijn geld verbrast, lichaam en ziel verderft door het opslorpen van whiskey, maar ook holen van allerlei goddeloosheid, dobbelarij en ontucht. Krachtig is dan ook de strijd in vele staten tegen de saloons. Bekend is de „Womens Whiskey War”, toen in verschillende westersche staten benden vrouwen de saloons binnenstormden en door smeekingen en verwijten de bezoekers uitdreven. De volksconscientie reageert zóó tegen den sterken drank, dat in onderscheidene staten het houden |167| van drankhuizen verboden is en de alcoholische dranken alleen in de apotheek bij wijze van geneesmiddel mogen worden verkocht.

Over den landbouw hebben wij vroeger reeds gesproken. Alleen zij hier nog opgemerkt, dat de positie der landbouwers over het algemeen zeer goed is. Natuurlijk is er groot verschil, waar men is. In de zuidelijke staten verbouwt men katoen, rijst en zuidvruchten, maar het noordelijke deel der Vereenigde Staten is de groote korenschuur van Amerika. Ook in deze noordelijke staten is er groot onderscheid. In de oostersche staten beteekent de landbouw niet veel. Zelfs in Michigan zijn weinig streken, waar de landbouw bloeit. Achter Chicago beginnen de groote landbouwprovinciën Iowa, Kansas, Minnesota, Dacota, Montana, Washington en Oregon.

Vooral Iowa is een rijk en heerlijk land voor den landbouw. Deze provincie is bijna geheel in cultuur gebracht. Thans is de trek naar het verre Westen. Montana is een groot land met rijken bodem, waar de landbouw reeds kostelijke winst oplevert, terwijl in latere jaren vooral Washington en Oregon voor jonge landbouwers aan te bevelen zijn. Het is den landbouwer mogelijk, hiervoor een geringen prijs uitgebreide landerijen te koopen, en, indien hij niet met bijzondere tegenheden te kampen krijgt, is hij in staat, zooveel te verdienen, dat hij niet alleen ruim zijn brood heeft, maar ook zooveel kan overhouden, als hij noodig heeft om straks zijn kinderen een flink boerenerf na te laten.

Het behoeft nauwelijks herinnerd te worden, dat op dien regel uitzonderingen zijn, dat de stand van en de geschiktheid voor den landbouw niet overal dezelfde is. Ook de goede landbouwprovinciën zijn zoo groot en de |168| aard van den bodem en het verschil van het klimaat is soms zoo groot, dat het niet wel vertrouwd is op het aanlokken van landagenten ergens heen te gaan.

Maar toch, de gemiddelde stand van den landbouwer is zoo, dat de Amerikaansche boer zich in een groote welvaart verheugen mag.


Een tweede bekoorlijkheid van het Amerikaansche leven is de sociale gelijkheid. Voor zeer vele Europeanen heeft dat woord een leelijken klank. Zij denken dan onwillekeurig aan slecht gemanierde personen, aan vuile knapen, die op straat temidden van een drukke volksbeweging met hunne ellebogen hunne meerderen op zij dringen. In Europa is een groote gaping tusschen de standen. Groot is het verschil in levenswijze, in traditie, in opvoeding, manieren en ontwikkeling. Maar in de Vereenigde Staten wordt dit verschil niet zoo gevoeld. De Amerikaan heeft geen last van de traditie, omdat Amerika geen historie heeft. Adellijke titels en bevoorrechte standen zijn er niet; alle Amerikanen gaan prat op den adel van burgers te zijn van een rijk en vrij land. De vrouw van Mr. Roosevelt wordt evengoed met den naam mistress aangesproken als de vrouw van den eenvoudigsten fabrieksarbeider.

Er is wettelijke gelijkheid. Alle burgers zijn voor de wet gelijk. Niemand heeft krachtens geboorte een bevoorrechte positie. Aan den stand of de aanhoorigheid tot eene bepaalde familie zijn geen bijzondere voorrechten voor het bekleeden van ambten en bedieningen in het publieke leven verbonden. Alle burgers staan voor de wet gelijk in het recht van kiezen tot en het verkiesbaar zijn voor de openbare bedieningen.

Hiermee hangt nauw samen, dat de Amerikaansche |169| burgers zich gelijk met elkander voelen, en dit gevoel van gelijkheid is de basis, de versterking van de goede manieren. Zij hebben respect voor den mensch als mensch, afgedacht van iemands positie in het leven. Zij eeren bekwaamheid, werkkracht, geestkracht, maar zij dulden niet, dat iemand er zich op laat voorstaan en zich verheft. Het geldt voor een eer, wanneer men van een hoogstaand man zeggen kan, dat hij zich op den voet van gelijkheid onder zijne medeburgers beweegt. En gij behoeft volstrekt niet te vreezen, dat men u het respect zal onthouden, dat u toekomt, mits gij u ook die achting niet onwaardig maakt.

Nu slaat dit vrijheidsgevoel bij sommigen wel eens over in ruwheid of lummelachtigheid, als willen zij u laten gevoelen: „Ik ben zoo goed als gij”, maar over het algemeen doet u het vrijheidsgevoel en de zelfstandigheid niet onaangenaam aan. Integendeel, het verhoogt het aangename van het leven. Het breidt den kring der samenleving uit. Het verheft den lagere, zonder den hoogere te vernederen. Het verheft vooral de vrouwen, die in Europa vooral zich naar klassenonderscheidingen indeelen, waarvan de hooger geplaatsten veelal van uit de hoogte neerzien op anderen, alsof deze van een minder soort zijn.

Eigenaardig, dat in de breede samenleving het standsgevoel zoo weinig uitkomt. De fabrieksarbeider gaat heel gemakkelijk om met den fabrikant, de werkman met den geleerde. Het is volstrekt niet vreemd, dat b.v. uit een predikantsgezin de eene zoon naar de fabriek gaat werken, terwijl de tweede naar de academie gaat, en de derde boer, en de vierde winkelier wordt. Dit hangt ook wel zeer nauw samen met de verdiensten. Want een goed werkman verdient evenveel als menig |170| predikant en menig professor aan een college of aan een university. En in een land, waar de dollar den toon aangeeft, richt de keuze van een ambt of betrekking zich, behalve naar sympathie, eveneens naar wat het verdient.

Het is duidelijk, dat er in materieel opzicht tusschen de burgers van Amerika geen gelijkheid bestaat. In de eerste helft van de negentiende eeuw waren er nog geen groote fortuinen, en was er nog geen bittere armoede. Maar in latere jaren is er aan de eene zijde gekomen een geweldige opeenhooping van groote fortuinen, terwijl aan den anderen kant de nijpende armoede u tegengrijnst. Daartusschen is de breede klasse van menschen, die meer of minder ontwikkeld, met meer of minder aardsche goederen of verdiensten gezegend, in hun levensopenbaring vele trekken van gelijkheid vertoonen. Er is tusschen de meer en de minder gegoeden een veel geringer verschil in woning, in kleeding en levenswijze dan in Europa.

Sommige plaatsen in het Oosten maken hierop een uitzondering. Daar begint het leven meer vaste trekken te vertoonen, meer overeenkomst met het leven van de beschaafde deelen van Europa. Daar aan de zeekust, bv. in Newport, ziet gij een weelde bij sommige rijke families, die verkwistend mag worden genoemd; daar telt gij tal van weelderig ingerichte villa’s en trachten de rijkaards elkander te overtroeven door kostbare equipages, weelderige banketten, door hoogen levenstoon en verkwistende weelde; maar dit is slechts op enkele plaatsen het geval. Over het algemeen zou deftig vertoon en opzienbarende druktemakerij onaangenaam zijn voor den Amerikaanschen burger. Er is daar feitelijk weinig verschil van levenstoon. De rijkere mag er rijker |171| van leven dan een minder met aardsche goederen gezegende, hij is en blijft toch een eenvoudig man. Er is, om zoo te zeggen, niet zoo de gelegenheid, om doorde uiterlijke levenswijze zooveel geld te verteren als in Parijs, Berlijn, Weenen en de weeldeplaatsen in Europa. Maar juist daarom haakt de Amerikaansche rijkaard er naar, om een reis naar het oude werelddeel te maken en daar indruk te maken met den „almachtigen dollar”.

Maar al is er groot verschil in bezit en in de genieting daarvan, en al zal in de toekomst dit onderscheid waarschijnlijk toenemen, dit neemt niet weg, dat Amerika thans is een vrij land van vrije burgers en dat er geen uiterlijk kenmerk is van geboorte of stand, waardoor iemand in het publieke leven voor ambt of bediening een bijzonderen invloed heeft.

Natuurlijk zijn er tal van waardigheidsbekleeders, de bezitters van de macht, die bij officieele plechtigheden bij feesten en aan banketten den voorrang en de plaats der eere genieten. Maar dat, zooals in oude landen wel plaats vindt, een obscure persoon, omdat hij van hoogen stand is, bij officiëele plechtigheden den voorrang heeft boven een eminent geleerde of poëet of staatsman, of dat een jonge dochter, omdat zij van hoogen adel is, een meer eervolle plaats aan tafel inneemt, dan een deftige verdienstelijke dame van gevorderden leeftijd, zal in Amerika niet voorkomen.

Het is waar, door velen wordt het als een groote eer geacht, als bewijs van voornaamheid, afstammeling te zijn van oude Nederlandsche of Engelsche familiën. Maar dit moge aan deze personen zelf voldoening schenken, hun politieke of maatschappelijke invloed wordt er niets grooter door. |172|

Zelfs is het opmerkelijk, dat men de mannen van grooten rijkdom meer bewondert, dan dat men zich door hen wil laten beheerschen. De jacht naar den dollar, de vereering van den rijkdom is ongetwijfeld een fout in het Amerikaansche leven. De man, die in ongelooflijk korten tijd millionnair geworden is, wordt bewierookt en verheerlijkt als een groot man. De kranten staan vol van een speler, die zoo fortuinlijk was, dat hij door kansspel of beursspeculatie groote sommen gelds verkreeg. Het schijnt een wellust te zijn voor velen, te vertellen van de rijke inrichting van een huis van een rijkaard, van zijn levenswijze, van zijn speculatieplannen, van zijn reizen, van heel zijn doen en laten. Maar een vreemdeling, die, in Amerika reizende, daarover hoort spreken, ontvangt den indruk dat de gevoelens van den Amerikaan tegenover zulk een millioenenkoning meer zijn die van bewondering en verbazing dan van respect. De zeer rijken worden bewonderd evenals velen een beroemd rijpaard, een overwinnaar in een spel en in een worstelperk doen. Natuurlijk, wanneer de millionnair behalve geldbezitter ook nog is een groot ondernemer en weldoener, een fabrikant of een spoorwegkoning, dan wordt dit anders, want dan is hij een zegen voor zijn land. |173|







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004