Hoofdstuk XIX. Van Raalte en de Hollandsche nederzetting (vervolg).


In 1849 ontving de jonge kolonie ook bezoek van Dr. Wyckoff. Reeds in 1846 had Wyckoff, predikant te Albany, een vereeniging gevormd, die ten doel had, de Nederlandsche geloofs- en stamgenooten bij hun aankomst in Amerika te helpen, en op de Synode der Holl. Geref. Kerk van 1848 werd besloten „dat aan de Board van Binnenlandsche Zending opgedragen worde, om in het bijzonder de aandacht te wijden aan de behoeften der Protestantsche Hollanders, opdat zij in verband gebracht mogen worden met onze kerk, waarop zij, ter oorzake van hun verleden, rechtmatiger eischen hebben, dan op eenig ander genootschap in dit land, en waarmede zij het nauwst vereenzelvigd zijn”. In het Oosten hielp men de emigranten, die uit Nederland kwamen, voort. En toen men hoorde van de ellende der kolonie in Michigan zond men kisten, tonnen, balen met goederen, kleederen, levensmiddelen, medicijnen, enz., ten behoeve |129| der arme stamgenooten. En in den zomer van 1849 kwam Dr. Wyckoff zelf, afgevaardigd van den Board der inwendige Zending. Van dit bezoek van Dr. Wyckoff verscheen een belangrijk rapport.

Hij verhaalt hierin, hoe hij reisde van Detroit naar Kalamazoo met den trein, en verder met den postwagen naar Allegan, en vandaar met het rijtuig van den heer Kellogg in een tocht van elf uren rijdens naar de kolonie. Met blijdschap werd hij daar begroet. „Daar was droefheid geweest over vele dingen, en niet het minst daarover, dat de Hollandsche Kerk bewees, bijna geen belang in hen te stellen”. Maar dat uit het bezoek van Wyckoff bleek, dat de broeders hen niet geheel vergeten hadden, vervulde hen met vreugde. Zij onthaalden dan hun gast ook op het beste wat zij hadden, „gewoonlijk slechts gezouten spek en lekkere aardappelen. Zij beginnen boter en eieren te krijgen, en als de tijd het toelaat, kunnen zij fijne visch uit het meer krijgen”. Zij drongen er op aan, dat hij een tijdlang bij hen bleef en heel de kolonie in oogenschouw nam. Des Maandags 4 Juni woonde Wyckoff de classicate vergadering bij. Des Dinsdags bracht hij, gezeten op het paard van Van Raalte, het eenige in de kolonie, een bezoek aan Groningen en Zeeland, en logeerde hij bij Ds. Van der Meulen. Des Woensdags ging hij vroeg op weg om Drenthe te zien, „waar wij aten: boter en brood met koffie. Wij vertrokken toen naar Vriesland, maar verdwaalden op onzen weg”, tot zij, eindelijk terechtgebracht, kwamen bij Ds. Ypma.

Dan beschrijft hij Holland en omstreken. „De stad Holland bevat 235 huizen; Groningen 30; Zeeland 175; Drenthe 45; Vriesland 69; Overijsel 35; Graafschap 50. |130| In alles ongeveer 360 huizen, die samen ongeveer 3000 zielen tellen.” Het is een golvend landschap, afwisselend met heuvelen, dalen, stroomen, waterkommen, die, voorzien wordende door bronnen, helder, gezond water opleveren. Langs de rivieren zijn natuurlijke weiden. De boomen zijn verwonderlijk hoog en schoon. Hij zag eiken van twee en drie voet in doorsnee, een wilden vijgeboom, zoo dik, dat 3 mannen dien nauwelijks konden omspannen; suikermaples, zwarte walnotenboomen, verschillende soorten ahorn- en wilde beziënboomen. Het gras is dicht van groei, rijk van kleur. Aardappelen, knollen en Indiaansch koren groeien welig. De gezondheidstoestand is goed. De vroegere ziekte moet dus toegeschreven worden niet aan de slechtheid van het klimaat en de lucht, maar aan den invloed van de elementen, en aan gebrek van voldoend voedsel. Dr. Wyckoff heeft een goed vertrouwen op de toekomst der kolonie. Er zijn nu reeds, zegt hij, twee zaagmolens, die door waterkracht gedreven worden, en een meelmolen zal spoedig gereed zijn. Voorts is er geen schooner haven ter wereld dan die van Black Lake.

Op de vergadering van de classis, die hij bijwoonde op 4 juni, werd hem een overzicht gegeven van hunne kerken. „Er zijn zeven gemeenten en vier predikanten, die samen de classis Holland uitmaken. De kerk van Holland, met Van Raalte als predikant, telt 225 huisgezinnen en 250 avondmaalgangers; de kerk van Zeeland, met Van der Meulen als predikant, telt 175 huisgezinnen en 125 avondmaalgangers; de kerk van Vriesland, met Ds. Ypma, telt 69 huisgezinnen en 125 avondmaalgangers; de kerk van Overijsel, met Ds. Bolks, telt 35 huisgezinnen en 80 avondmaalgangers; de kerk van Graafschap heeft |131| 50 gezinnen met 100 avondmaalgangers; de kerk van Drenthe 45 gezinnen met 70 avondmaalgangers, en de kerk van Groningen 20 gezinnen en 63 avondmaalgangers. Vijf van deze gemeenten hebben reeds bedehuizen.

Van al de leden dezer kerken mag men zeggen, dat het biddende en, naar men hopen mag, bekeerde menschen zijn. Zij doen alle zaken met gebed en dankzegging. Zij bidden en zingen des morgens, na het middageten en na het avondeten. Ook als zij voor de gemeenschappelijke zaken samen komen, bidden zij. „De algemeene vergadering van de stad opent hare zitting met gebed. Het voorkomen en de toon van godsdienst is zuiverder en hooger dan alles, dat ik ooit gehoord heb, en schijnt gelijk aan die der eerste christenen, en zeer schoon.” Zij zorgen voor het onderwijs hunner kinderen. Reeds is er een Hollandsche en een Engelsche school.

„Over het geheel beschouw ik de Hollandsche kolonie in Michigan door de beschikking der goddelijke voorzienigheid zeer wel gevestigd.

Er zijn aanzienlijke mannen, die hare belangen voorstaan. De regeering heeft bij de wet 3000 akkers toegestaan voor den aanleg van wegen en 4000 voor dien van dammen en andere benoodigdheden. Er heerscht onder hen een geest van broederschap en philanthropie, die zoowel Gode aangenaam moet zijn als schoon staan voor de menschen. Een voorbeeld heldere dit op. Twee vrome ouders komen te sterven en laten zes kinderen na, zonder middel van bestaan voor de weezen. Aanstonds bieden zich zes gezinnen aan, om ieder een kind te nemen, en dat als een eigen kind op te voeden, waaronder Van Raalte, die zelf zes kinderen heeft. Het is een zeer opmerkelijke gemeenschap. |132|

God zal haar onderhouden en zegenen; en ik oordeel, dat het ons een zegen en eere zijn zal, zijne werktuigen in dezen te zijn.”

Dit rapport, dat door Dr. Wyckoff bij zijn terugkeer werd uitgebracht, was dus warm gesteld. Ds. Henry Dosker zegt in zijn Levensschets van Dr. A.C. van Raalte: „Hij kleurde werkelijk te hoog. Zijn indruk van deze nederzettingen was, als had hij hier in de bosschen het romantische Arcadia gevonden; een land, waar louter deugd en godsvrucht in hunne eenvoudigste en meest aantrekkelijke vormen woonden. Toch in algemeenen zin deed hij slechts recht aan dit volk.”

Het doel van de zending van Dr. Wyckoff was mede, om kerkelijke aansluiting te zoeken met de nieuwe gemeenten. Daartoe stelde hij op de vergadering der classis, den 4en Juni, eenige vragen. De eerste vraag was, welke belijdenisschriften en regeeringsvorm zij hadden, waarop geantwoord werd, dat zij zich hielden aan de drie Formulieren van eenigheid van de Nederlandsche Gereformeerde kerken, dat zij insgelijks de liturgische geschriften dier kerken gebruikten en dat de beginselen van haren regeeringsvorm werden gevonden in de gezamenlijke kerkenordeningen, welke de kerken in Nederland van 1568 tot 1619 hadden ingesteld. De tweede vraag was: „Begeeren die kerken zich te vereenigen met de Hollandsch-Gereformeerde Kerken in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika”? Het antwoord hierop luidde: „Wij gevoelen zeer sterke behoefte aan de gemeenschap der heiligen. Wij haten sectegeest”. „Daarom zoeken wij de meest mogelijke vereeniging met Gods gemeente, waar zij zich ook op aarde vertoont, indien zij den weg der zaligheid kent en belijdt. Doch hoeveel |133| te meer gevoelen wij ons één met de kerken, die dezelfde uitdrukking des geloofs, dezelfde liturgie en regeeringsvorm bezitten als wij, en die Gods waarheid tegenover de leugen openlijk verdedigen. Wij hebben ons nimmer anders beschouwd dan te zijn een gedeelte der Hollandsch-Gereformeerde Kerk, verlangen daarom met die kerken in gemeenschap te leven, en wenschen naar derzelver kerkvergaderingen onze afgevaardigden te zenden”. Dit antwoord, door Van Raalte opgeteekend in het verslag der vergadering, dat nog vrijwel geconserveerd bewaard wordt in het archief der classis van Holland, en dat weergeeft de stemming, waarin de broeders verkeerden, wordt verduidelijkt door het Rapport van Dr. Wyckoff zelf.

„Op de classicale vergadering”, zoo schrijft hij, „werd het spoedig openbaar, dat de broederen een weinig bevreesd waren om in kerkelijke verbintenis met ons te treden, ofschoon zij gelooven in de eenheid der broederen, en smachten naar christelijke sympathie en vereeniging. Zij hebben den zwaren en knellenden keten der kerkelijke heerschappij zoozeer gevoeld, en hebben zoo met smart gezien hoe een nauwkeurig bepaalde organisatie, overeenkomstig menschelijke regels, aan de eene zijde tot vormelijkheid, en aan de andere zijde tot onderdrukking des gewetens leidt, dat zij nauwelijks weten wat te zeggen. Ik verklaarde natuurlijk, dat het in de verste verte onze bedoeling niet was, hen onder dienstbaarheid van menschen te brengen, of kerkelijke tirannie over hen uit te oefenen. En ik stelde hun voor, dat zij de meest mogelijke vrijheid hadden, om, wanneer zij te eeniger tijd eene kerkelijke verbintenis bevonden te strijden met hun godsdienstigen bloei of genot, ons een broederlijk |134| vaarwel toe te wenschen, en weder op zich zelven te gaan”.

Wanneer wij beide stukken met elkander vergelijken, dan blijkt het, dat de gevoelens omtrent de aansluiting aan de Hollandsch-Gereformeerde kerk niet eenstemmig waren. Uit de getuigenissen van oude nederzetters, mede gedeeld in „De Wachter”, 10 Oct. 1888, en in het „Jaarboekje voor de Holl. Chr. Ger. Kerk voor 1883”, bl. 76, waren sommigen op de vergadering zeer begeerig naar de vereeniging, en achtten het zelfs niet noodig de gemeenten er naar te vragen. Ds. van Raalte echter zeide: „Broeders, dat is mis, ik waarschuw u. Blijkt het van achteren verkeerd, dan hebben wij de schuld. Stellen wij het de gemeenten voor, en mocht het verkeerd zijn, dan is ook de schuld mede voor de gemeenten”. De voorzichtige leidsman verkreeg echter zijn wensch niet. De drang naar vereeniging was te groot. Dr. Wyckoff deelt in zijn Rapport mede: „Het gevolg was, dat zij, na deze verklaringen, overeenkwamen om zich met onze Synode te vereenigen”. Men achtte het evenwel gewenscht om zich niet te vereenigen met de bestaande classis van kerken der Hollandsch Gereformeerde kerk in die streek, maar om zich „als eene afzonderlijke classis te vereenigen met onze Noordelijke Synode”.

Gevolg van de besprekingen op de vergadering van 4 juni 1849 was, dat Dr. van Raalte het volgende jaar gezonden werd naar de Particuliere Synode van Albany, in Mei 1850 te Schenectady te houden, „hem lastgevende om in onzen naam alle noodige inlichtingen te geven en te vragen, welke de gewenschte vereeniging kunnen bevorderen”. Op de Algemeene Synode, kort daarop te Poughkeepsie N.Y. gehouden, werd „besloten, dat de classis Holland opgenomen worde onder de zorg der |135| Generale Synode en verbonden met de Particuliere Synode van Albany”.

Zoo was dan de vereeniging tusschen de pas aangekomene Nederlanders in Holland en omgeving met de Hollandsch Gereformeerde kerk een feit.

Was deze vereeniging kerkrechterlijk juist? Dr. Beets zegt in het „Gedenkboek van het vijftigjarig Jubileum der Christelijke Gereformeerde Kerk, 1857-1907”, bl. 19: „Voor zoover de actie der aansluiting in Michigan plaats greep, is zij beslist onkerkrechterlijk; voor zoover zij in ’t Oosten geschiedde, was zij onwettig”. Immers „wat Dr. Wyckoff „classis” noemt, was geen classicale vergadering volgens kerkenorde. Slechts een samenkomst van predikanten met enkele ouderlingen. Toch deed het dingen die der classis zijn. Men besloot tot vereenigen”. „Op den grondslag te Holland gelegd, 4 Juni 1849, bouwde de classis, toen zij in April 1850 Dr. Van Raalte deputeerde om de zaak te beklinken. Maar er is geen enkel bewijs, dat een der deputaten wettig door zijn kerkeraad was gedeputeerd, om alzoo met Dr. Wyckoff te onderhandelen. Zulks kon niet om des tijds wille. ’s Vrijdags 1 Juni, misschien in sommige gevallen eerst ’s Zaterdags, kreeg men bericht om ’s Maandags te Holland te vergaderen. Er was geen tijd dus tot wettige samenroeping en gepaste discussie als kerkeraad, veel minder als gemeentevergadering. Men schijnt zelfs niet aan zoo iets ie hebben gedacht”. De notulen van den Kerkeraad van Vriesland vermelden vóór de vergadering van 4 Juni niets van een unie. Op de eerstvolgende vergadering van 30 Juni 1849 werd „voorgelezen en overwogen eene missive, inhoudende beantwoording van sommige vragen van de Nationale Synode der |136| Hollandsche Gereformeerde Kerken in N. Amerika. De leden hebben hunne goedkeuring en deelneming betuigd met hunne naamteekening, en tevens besloten het stuk in haar geheel te boeken als volgt”. (Daarna volgt het bekende Aansluiting-Document). Voorts is er in de notulen der gemeente Vriesland geene melding van deze zaak. In ’t geheel niet. Ook geene lastgeving voor dit doel aan de deputaten der classis van April 1850. Men keurde eenvoudig goed, wat de leeraar en zijn ouderling hadden gedaan. In de andere gemeenten is zulks ongetwijfeld evenzoo gegaan. Men had in die dagen zeer luttel oog voor kerkrecht”.

Nu is ongetwijfeld met betrekking tot de wijze, waarop tot de vereeniging besloten is, van de zijde der classis Holland niet kerkrechterlijk juist in den vorm gehandeld. Het besluit der classis rustte niet op de besluiten van de afzonderlijke kerken. Maar daarom is nog het besluit tot eenheid, dat later door de gemeenten is goedgekeurd, niet onwettig te noemen. Wel achten wij met Prof. Hemkes en Dr. Beets het onbehoorlijk, dat noch de brief der classis Holland van April 1850, noch de notulen der Particuliere, noch die der Generale Synode van ’t zelfde jaar van eenige voorwaarde melding maakten. Waarschijnlijk was hier geen boos opzet in het spel, maar wel ernstige nalatigheid. Het was niet in overeenstemming met wat op de vergadering van 4 Juni 1849 afgesproken was. Dr. Wyckoff had toch de toestemming der bezwaarde broederen gekregen door hen voor te stellen: „dat zij de meest mogelijke vrijheid hadden om, wanneer zij te eeniger tijde eene kerkelijke verbintenis bevonden te strijden met hunnen godsdienstigen bloei of genot, om een broederlijk vaarwel te wenschen en weder op zich zelven te gaan”. |137|

De wettigheid van deze vereeniging is dus aan rechtmatige bedenking onderhevig. Het schijnt dat er tegen deze onvoorwaardelijke vereeniging niet officiëel bezwaren zijn ingebracht bij de Synode. Maar wel was er van den aanvang af een sterke oppositie tegen de vereeniging bij de Hollanders in Michigan. In Zeeland, Vriesland en Drenthe zeide men openlijk: „Wij zijn verkocht zonder dat wij het weten”. En in Holland beschuldigde men Van Raalte, dat hij om des gelds wil de gemeente gebracht had in een onzuivere kerk. Deze beschuldiging, zich grondend op het feit dat de classis Holland eenige geldelijke ondersteuning voor het onderhoud harer predikanten gevraagd had, was ten slotte laster. Maar uit een en ander blijkt toch, dat velen met de vereeniging volstrekt niet tevreden waren.

Al is het wel wat sterk gesproken, dat de vereeniging onwettig was, zeker is het, dat zij niet kerkrechterlijk juist tot stand gekomen is, dat er wel wat overhaast gehandeld is en niet genoeg gerekend met de bezwaren. Vooral dit bezwaar was klemmend, dat de pas aangekomenen eigenlijk niet wisten, wat zij deden, bij welke kerk zij zich aansloten. Van te voren kon men er op rekenen, dat de vereeniging tot veel moeilijkheid aanleiding zou geven.

Van Raalte en de voormannen der nieuwe kolonie betuigden echter zeer hun blijdschap over de aansluiting bij de Hollandsch Gereformeerde kerk, en hoopten het vertrouwen, waarmede men de pas aangekomen broeders tegemoet gekomen was, niet te beschamen. |138|







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004