Hoofdstuk XVI. Holland in Amerika.


Op Vrijdag 21 Juli was het einde van mijn zevendaagsch verblijf te Chicago aangebroken. Den vorigen avond was ik gekomen ten huize van Ds. van der Heide in de 14de straat, in wiens kerk ik dien avond zou preeken. Het was een genot, midden in het hart van Chicago voor een zoo groote schare, waaronder vele oude bekenden, het Woord te bedienen.

Het was des Vrijdags zeer warm, zooals het te Chicago warm kan zijn. Loodzwaar drukte de vochtig heete lucht, en maakte loom en mat, zoodat eene nachtelijke reis over het Michigan-meer bizonder aantrok. Om negen uur in den avond zou de boot van de Graham Morton Line vertrekken, en onder vriendelijk geleide van mijn gastheer en een zijner ouderlingen begaf ik mij derwaarts.

Om negen uur werden de touwen losgemaakt en gleed de boot langzaam van den steiger. Nog enkele oogenblikken van vaarwelgeroep en zakdoekengewuif, en geen mensch is meer te onderscheiden. Al voortstoomend zien wij de machtige wereldstad in breed gebogen lijn |102| voor ons, nog lang zichtbaar door den matten lichtglans, waarboven opstijgend de grauwe dampen, zich verliezend in het donker des hemels. Heerlijk verfrisschend waait de koele zeewind om de slapen, en geeft een sterkend gevoel na zooveel doorstane hitte van de laatste dagen.

In het aangename gezelschap van sommige reizigers was het al spoedig middernacht geworden, toen ik mij naar mijn hut begaf. Van slapen kwam echter niet veel, wijl sommige druktemakers op een ander deel van de boot het publiek vermaakten, en het gejoel en gelach van het publiek mij telkens deden opschrikken. Bovendien zijn de hutten aangebracht als een groote omheining, rondom het dek, terwijl in de groote middenruimte zich een aantal reizigers bevinden, die, hangend in een stoel om te rusten, den nacht doorbrengen, of rustig pratend het eind van de reis verbeiden. Reeds vóór vieren was ik weer op het dek. Lieflijk stille, heerlijk frissche morgen. De pretmakers op de boot hebben de bekorende macht der slaap geen weerstand kunnen bieden. De natuur ademt vrede, en de opgaande zon kleurt den morgenhemel hoog rood, en spreidt over het rustig breede watervlak haar gouden en zilveren glansen.

Wij naderen het land en stoomen weldra het kanaal binnen, dat Black Lake verbindt met de zee. Aan de Noordzijde van den ingang van het meer zien wij Ottowa Beach, en aan de Zuidzijde Macatawa Park, beide uitspanningsplaatsen, met goed ingerichte hotels. Black Lake is een klein smal meertje van 100 mijlen lang. Zijne oevers zijn schilderachtig door de bekoorlijke boschjes op de zandige oevers, en bezaaid met kleine hotels, pensions en optrekjes (cottages), waar des zomers zeer velen uit Chicago, Grand Rapids en uit Holland en |103| omgeving van de frissche zeelucht, of van de baden genieten.

Het was ruim vijf uur in den morgen, dat de boot in Holland aankwam. Ds. D.R. Drukker had de vriendelijkheid, gehad, mij als gast te noodigen, doch daar de boot wat vroeg was, kwam de auto, waarmede hij mij zou afhalen, te laat, en had ik mij op eigen gelegenheid reeds naar zijn huis begeven, waar Mrs. Drukker mij ontving.

Ik was thans in Holland, het middelpunt van de Nederlandsche kolonie in N. Amerika.


Holland in Amerika. Daar doemt zich op voor mijn geest de roemrijke historie van ons voorgeslacht, de tragische, maar toch beteekenisvolle geschiedenis van de Nederlanders in, en van hun invloed op de Vereenigde Staten van N. Amerika.

De band tusschen Nederland en Amerika dateert van den aanvang van de zeventiende eeuw. De hun eigene koopmanszin en de koene ondernemingsgeest was de reden van de vestiging der Nederlanders aldaar. Gedurende den langen en roemrijken oorlog met Spanje was de handel en de scheepvaart van Nederland in het begin van de zeventiende eeuw reeds tot groote ontwikkeling en bloei gekomen. Zij dreven op breede schaal vrachtvaart, en haalden de Oostersche waren uit Lissabon, om ze elders af te zetten. Ze dachten er aanvankelijk niet aan, om zelf naar Indië te gaan. Trouwens de Portugeezen kenden alleen den weg, en rustig liet men Indië aan de Portugeezen over. Doch toen Philips van Spanje in 1598 het geraden vond, onzen handel en vrachtvaart te belemmeren, bleek het noodig, dat ook de Nederlanders zelf rechtstreeks handelsbetrekkingen met Indië aanknoopten. Daarvoor |104| moest echter de weg naar Indië worden gevonden, die tot nog toe alleen bij de Portugeezen bekend was. De weg werd na veel moeite door de koene onderneming van Cornelis Houtman en van Jan Huygen Linschoten gevonden. Doch wijl de weg om de Kaap, Zuid-om, zeer lang was, en omdat hij door de Spaansche wateren liep, en hoogst onveilig werd gemaakt door de Spaansche schepen, trachtte men ook om den Noord den weg naar Indië te ontdekken. De tocht van Heemskerk en Willem Barentsz, die op Nova Zembla de verschrikkingen van den winter in de Poolstreken doorleden, mislukte. Maar door deze mislukking lieten onze vaderen zich niet ontrnoedigen. Nogmaals werd het beproefd in 1609. Daartoe nam in 1609 de Amsterdamsche Kamer der Oost-Indische Compagnie den Engelschen zeevaarder Hudson in dienst, die den 4en April 1609 met het schip, „De Halve Maan” het Y uitzeilde. Reeds den 5en Mei passeerde Hudson de Noordkaap, maar vond de zee zóó vol met ijs, dat er geen denken aan was, hier verder te komen. Zou hij thans, zooals afspraak was met de Compagnie, terugkeeren naar Amsterdam? Hudson besloot dit niet te doen, en wendde met goedvinden van zijne bemanning den steven, om, wat Noord-Oostelijk onmogelijk bleek, Noord-Westelijk te beproeven. Den 18en Juli liet „De Halve Maan” het anker vallen in een veilige haven aan de kust van Amerika, en, al verder een weg zoekend naar het Noorden, bereikte Hudson den 2en September den inham, waarin de rivier, thans de Hudsonrivier geheeten, hare breede wateren uitstort. Hudson besloot moedig den stroom op te varen en wijl hij merkte, dat deze streek door hare vruchtbaarheid en haar klimaat zeer geschikt was voor kolonisatie, besloot hij weder te keeren naar |105| Nederland en aan zijne lastgevers zijne ervaringen mede te deelen.

Zoo was dan wel de tocht naar Indië mislukt, maar een ander heerlijk land gevonden. En dit geschiedde in een tijd, toen het Hollandsche element zich op zijn krachtigst openbaarde, met het zegenrijke gevolg, dat daar een Nederlandsche kolonie ontstond, waar gedurende een halve eeuw vele zonen en dochteren van het vrije Nederland zich vestigden, daar een Gereformeerde kerk stichtten, en dat, hoewel de kolonie den Nederlanders wederrechtelijk door de Engelschen werd ontnomen, er toch van deze kolonie en van de Nederlanders een invloed van blijvenden aard op het volksleven in Amerika is uitgegaan.

De Nederlanders waren niet de eersten, die zich vestigden in Amerika. De eerste volksplanting van blijvenden aard was die der Spanjaarden in Florida, in 1606, welke echter gevestigd werd in bloed. Negenhonderd Fransche Gereformeerden hadden zich daar door bemiddeling van De Coligny gevestigd, maar zij werden allen, mannen, vrouwen en kinderen meedoogenloos vermoord, en hunne bezittingen en landerijen gestolen. De tweede nederzetting kwam tot stand van Engelsche zijde, kort voor Hudson Nieuw-Nederland ontdekte. Deze Engelsche kolonie werd het beginsel van den staat Virginië. Eenige jaren later vertrokken arme ballingen, die, uit Engeland verdreven om des geloofs wil, eenige jaren in het gastvrije Nederland vertoefd hadden, van Delfshaven met de Mayflower naar Amerika en vestigden zich ten noorden van de Nederlandsche kolonie, ten zuiden van het huidige Boston.

Temidden van deze buren leefde de Nederlandsche |106| kolonie, van den aanvang af benijd door de Engelschen, die meenden, dat, wijl Hudson, ofschoon in Staatschen dienst, een Engelschman was, Nieuw-Nederland hun toekwam. Dit gaf aanleiding tot een aanhoudend twisten met dit gevolg, dat tenslotte Engeland de macht in handen kreeg.

Het ging bij den aanvang uitstekend met de nieuwe Nederlandsche kolonie. Er kwam een geordend samenleven, waarin voor de stoffelijke belangen goed werd gezorgd, maar waarin ook de geestelijke belangen naar behooren werden behartigd. Met den eersten gouverneur, Peter Minuit, waren twee onderwijzers meegezonden, die tevens krankenbezoekers waren, en in de gemeentevergaderingen voorgingen door het lezen van een preek. Hunne namen waren Sebastiaan Jansen Krol en Jan Huyck.

Twee jaren later, in 1628, werd vanwege de classis Amsterdam Ds. Michaëlius gezonden, die overging tot de institueering van eene Nederduitsche Gereformeerde kerk op het eiland Manhattan, weldra gevolgd door de institueering van andere gemeenten te Fort Oranje, Midwout, Breukelen, Bergen en andere plaatsen. Heerlijk scheen de toekomst van het Nederlandsche volk in Amerika. Zij hadden ruimte van land, overvloed van aardsche goederen, rijke bronnen van welvaart en versterkte plaatsen te Nieuw-Amsterdam, Oranje en aan de Delaware. Een nieuw Nederlandsch volk in de nieuwe wereld, met zijn eigen Nederlandsche taal en de Nederlandsche Gereformeerde kerk, en de Nederlandsche zeden en gewoonten, zou daar krachtig opbloeien, en een macht van groote beteekenis worden. Nieuw Nederland telde reeds in 1660 ongeveer 10.000 inwoners. |107|

Maar het heeft den Heere anders behaagd. De Engelschen maakten, zooals wij reeds zeiden, voortdurend aanspraak op Nieuw-Nederland. Dit werkte allerlei kibbelarijen tusschen de Engelsche en Nederlandsche kolonisten in de hand. Om hieraan een einde te maken, schonk Karel II van Engeland aan zijn broeder, den Hertog van York en Albany, de geheele landstreek van de rivier Connecticut tot de Delaware. Deze Hertog was tevens opperbevelhebber van de Engelsche vloot, en hij zond nu in alle stilte een vloot uit, om dat nieuwe gebied in bezit te nemen. Nieuw-Amsterdam werd opgeeischt. Gouverneur Stuyvesant verklaarde: „liever dood uit de stad gedragen, dan die over te geven”; maar de stadsraad was van een ander gevoelen, het volk was voor onderwerping, en zoo ging den 8en September 1664 de regeering van Nieuw-Nederland over in de handen van de Engelschen, onder voorwaarden van vrije uitoefening van godsdienst en kerkinrichting. Nieuw-Amsterdam werd omgedoopt in New-York, en Fort Oranje in Albany. De Hollanders veroverden in 1673 wel weder New-York, maar moesten het in het volgende jaar weder overgeven en sedert dien tijd bleef het een Engelsche kolonie. Waren de gouverneurs in Nieuw-Amsterdam wat minder heerschzuchtig, willekeurig en winstzoekend geweest, had het moederland wat flinker voor de veiligheid der kolonie gezorgd, dan zou de symphatie van het volk wel anders geweest zijn. Niet onaardig zegt Theodore Roosevelt in zijn History of New-York, dat indien Stuyvesant wat sterker garnizoen in Fort Amsterdam gehad had, de toekomst van Amerika Nederlandsch zou geweest zijn. Maar de Heere regeert.

Doch al was in 1664 de regeering van de |108| Nederlandsche kolonie in Engelsche handen overgegaan, en had de Engelsche taal de Nederlandsche als officiëele taal vervangen, toch bleef de Nederlandsche geest invloed oefenen. Door den geest der vrijheid, die hen van huis uit bezielde, door hun besliste godsdienstige overtuiging, door hun eenvoudige levenswijze en ernstige levensopvatting, door hun noeste werkkracht en taaie volharding, en door de waarde, die zij hechtten aan onderwijs en ontwikkeling, hebben zij op een groot deel van het Amerikaansche leven hun stempel gezet. Van Engelsche zijde is op den dank, dien Amerika aan het Angel-saksische ras verschuldigd is, veel te sterke nadruk gelegd. In latere jaren hebben vele Amerikaansche geleerden en geschiedschrijvers ingezien, dat de Engelsche voorstelling der geschiedenis zeer eenzijdig geweest is, niet zonder lastering van de Nederlanders, en verkleining van hun invloed, en zij hebben den roem bezongen van onze vaderen. Het is een feit, zoo zegt de Amerikaan J.R. Brodhead in zijn History of the State of New-York: dat de republiek van het Westen aan geen andere natie in de wereld meer verschuldigd is dan aan de Vereenigde Provinciën. „Aan haar dankt zij de idee van een vereeniging van souvereine staten; edele beginselen van constitutioneeIe vrijheid; grootsche begrippen van verdraagzaamheid in ’t godsdienstige; karakteristieke sympathie met de onderdrukten; ruime beginselen betreffende den handel; illustre voorbeelden van karakteradel, zoo in het intieme als in het publieke leven; een edelmoedige en spoedige hulp bij de vestiging van onafhankelijkheid. Nergens in de bevolking der Vereenigde Staten zijn menschen te vinden, die de nakomelingen der eerste Nederlandsche kolonisten overtreffen in eerlijkheid, vlijt, |109| hoffelijkheid en bekwaamheid. En toen God het beschikte, dat de rechten der menschheid wederom zouden gehandhaafd worden door lange jaren van lijden en oorlog, volgden de nakomelingen der Nederlanders dapperlijk het voorbeeld hunner voorvaderen. Hun onwankelbare trouw aan hun vaderland is niet overtroffen door één der helden in dien krijg, die den met bloed gedrenkten bodem van New-York en New-Yersey gemaakt hebben tot „De Nederlanden van Amerika.” |110|







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004