Hoofdstuk IX. Denver


Denver is een van de schoonste steden van Amerika, gelegen op de hoogvlakte, 5.314 voet hoog, aan den voet van het Rotsgebergte. Het is een weeldestad, zeer ruim en breed van aanleg. De handelsstraten en de deftige wijken zijn met asphalt geplaveid en de groote winkels, de deftige hotels, en de rijk ingerichte woonhuizen leggen getuigenis af, dat rijkdom en weelde hier heerschen. De buitenwijken zijn echt Amerikaansch, breed en ruim, de huizen zijn klein en op zich zelf staande, terwijl aan de kant der ongeplaveide straten breede verharde voetpaden zijn voor de wandelaars. De electrische trams zijn in deze stad, uren in doorsnede, onontbeerlijk en goed ingerichte vervoermiddelen.

Majestueus verrijst in het midden der stad het gouvernementsgebouw, State Capitol, een imponeerend massief gebouw, met een prachtig hoog koepeldak, naar het voorbeeld van het kapitool van Washington gemaakt. De bouwkosten bedroegen 2½ millioen dollars. In het midden van dit gebouw zijn de groote zalen voor de |53| vergaderingen van het wetgevend lichaam van Colorado voor het Huis en voor den Senaat, met galerijen rondom voor het publiek, terwijl een aantal vergader- en leeszalen zich op dezelfde verdieping bevinden. In de benedenste verdieping is de uitstekend ingerichte library voor de leden der wetgevende vergadering, een bibliotheek en leeszaal, waar men niet alleen de litteratuur van den dag, couranten en tijdschriften lezen kan, maar waar ook een schat van populair wetenschappelijke werken, vooral over de Amerikaansche historie en politiek te vinden is. Behalve die library is er in de benedenste verdieping van het kapitool een museum, met o.a. eene rijke verzameling van mineralen en ertsen uit Colorado.

Een kostelijke inrichting is ook de Public Library, en voorts het Museum, schoon gelegen op een heuvel van een groot park, vanwaar men de geheele stad en he landschap kan overzien. Te genieten is hier van een prachtige collectie schilderijen en andere voorwerpen o.a. een rijke verzameling van mineralen en ertsen van Colorado, terwijl in het Art Museum, in City Park, een kostbare verzameling van schilderijen gevonden wordt, waar ook Hollandsche meesters niet ontbreken.

Wijl de omgeving een rijk mijndistrict is, bezat Denver ook talrijke fabrieken van wollen en katoenen goederen, meelbloem, suiker, rijtuigen en allerlei machinerieën. Doch deze fabrieken zijn deels gesloten, en leiden deels een kwijnend bestaan, tengevolge van de onbillijk hooge vrachtprijzen (freight rates) der spoorwegen. Maar niet door zijn mijnen en fabrieken is Denver „de koningin der vlakte”, maar vooral door zijn schoone ligging aan de voet van het machtige Rotsgebergte, en door zijn heerlijk en gezond klimaat. |54|

Hoog welft zich de heldere hemel over de vlakte. Geheel anders dan in onze lage landen, ziet gij hier de wonderen van den sterrenhemel. Het is een genot in den laten avond en in den nacht het diepe blauw des hemels in te staren, waar myriaden van sterren, schitterend van licht, zich voortbewegen op hare banen, de heerlijkheid en grootheid des Schepperspredikend. Geen damp of nevel belet het oog. De lucht is helder, fijn en droog. Daardoor is het hier zoo heerlijk frisch, en kent men niet het benauwende van damp en vocht van lagere streken, daardoor is ook de groote hitte veel gemakkelijker te dragen. In de brandende zonnehitte beklemt niet het benauwend gevoel de borst. Bij een warmte van 90 graden Fahrenheit kon ik met genot wandelen in de schaduw. Vaak, vooral tegen den avond gebeurt het in het warme jaargetijde, dat men van uit de bergen hoort het dof gerommel van den donder. Op eens jaagt een dunne wolkenlaag over de vlakte en over de stad, en daarmede overvallen soms plotseling wervel- en rukwinden, die bergen van stof opjagen, zware voorwerpen soms meenemen, en het den mensch soms moeilijk maken, maar weldra is wind en onweder verdwenen om plaats te maken voor zachte stilte, heerlijke frischheid en koelte, of de warmte der zon. Het is juist dat heerlijke van het klimaat, dat duizenden bij duizenden rijke Amerikanen naar Colorado’s hoogvlakten drijft, om daar te genieten, of om daar baat te vinden voor hunne gezondheid. Velen reizen naar Manitou en andere plaatsen, waar warme en koude bronnen soda- en koolzuurhoudend water geven, heilzaam voor ingewandskrankheden, slechte spijsvertering, nierziekten, enz. Maar het zijn vooral de longlijders, die in grooten getale hun woonplaatsen |55| ontvluchten om toch hun leven te behouden, en die in Denver en omgeving kunnen leven of daar genezing vinden. Het klimaat heeft overeenkomst met dat te Davos, doch er is meer wind en stof dan te Davos, maar ook meer zonneschijn en droogte. Dit is aanleiding geweest dat ook de Gereformeerden van Nederlandsche herkomst eenige jaren geleden, op initiatief van Rev. I. van Dellen en anderen, besloten om, in navolging van het sanatorium Sonnevanck, hier te lande, een christelijk sanatorium voor longlijders op te richten. Door de krachtige medewerking van Dr. Poppen, arts te Denver, en door de financiëele hulp der Gereformeerden in N. Amerika heeft men den arbeid kunnen beginnen.


Het eigenlijke hooggebergte van de Rocky Mountains begint eenige uren westelijk van Denver. Het Rotsgebergte draagt zijn naam terecht. Het is niet sterk begroeid. Geweldige bonken naakte rots, witgrijs, zwart, rood, bruin, verheffen zich uit de vlakte, hetzij zacht glooiend, langzaam oploopend, hetzij bijna loodrecht of overhangend uitbultend opstijgend. Het is alles groot, grootsch, massaal, zwaar. Toch imponeeren de Rocky Mountains niet zoo sterk als de Alpen. In de Rocky’s is meer eenvormigheid, meer gelijkheid. Men vindt daar niet de machtige sneeuwtoppen als van de Jungfrau en de Mönch, niet de bekoorlijke variatie en de verrassingen, die u in het Berner Oberland als in verrukking brengen. De sneeuwlinie loopt hier veel hooger dan in Zwitserland. Het hout groeit hier tot eene hoogte van 11500 voet.

Op Zaterdag 9 Juli ondernam ik met mijn gastheer Rev. I. van Dellen een tocht naar den Mount Mc Clellan. |56| Evenals in Zwitserland is de excursietrein voortreffelijk ingericht en geeft onderweg herhaaldelijk gelegenheid om zich te vertreden en te verfrisschen. Na de vlakte verlaten te hebben stijgt langzaam de trein tusschen de massale, soms loodrecht opgaande of overhellende rotswanden naar de hoogvlakten, langs bergdorpjes, door hout- en mijnwerkers bewoond. Overal zien wij mijnopeningen van verlaten mijnen, of die nog gebruikt worden, waarlangs de mijnwerker afdaalt om de schatten, zilver, koper, lood, zink en allerlei mineralen uit ’s aardrijks donkeren schoot te ontwoekeren. Hooger gaat het langs ruischende stroomen en steile rotswanden tot boven op den top des bergs, 14007 voet hoog, het hoogste punt der wereld, met den trein te bereiken. Wij zijn een paar duizend voet boven de grens, waar alle boomgroei ophoudt. De bergtoppen zijn bijna geheel kaal, slechts met spichtig gras en bergplanten begroeid. Er ligt in den zomer weinig sneeuw op het Rotsgebergte. Geheel wit besneeuwde bergtoppen ziet men in deze omgeving niet. Slechts smalle strooken sneeuw in de geulen en op de noordheilingen der bergen zijn in het warme zomergetij overgebleven. En wanneer men het ziet sneeuwen, zooals ik het opmerkte op Pike’s Peak, dan smelt die sneeuw zeer spoedig.

Nadat wij met het gezelschap door den fotograaf, onafscheidelijk aan zulk een excursietrein verbonden, zijn gekiekt, en een gang gemaakt hadden door het ijspaleis, dat electrisch verlicht, een wondere ijskristalvorming geeft te aanschouwen, stellen wij ons nog eens op een der hoogste punten, vanwaar wij het geheel kunnen overzien. Waarheen het oog zich ook richt, overal merkt het niets anders dan berghoogten, door dalen en kloven van |57| elkander gescheiden. Hier op de stille berghoogte, ver van het gewoel der menschen, gevoelt de opmerkende mensch zich den hemel nader. Wat is de mensch toch klein! Hoe groot, zijn Heere uwe werken!

Daar beneden ons hooren wij het gerommel van een onweder, hangende op de lagere toppen en in de dalen. De bliksemflitsen doorklieven de ruimte beneden ons,de donder rolt en weergalmt van berg tot berg, terwijl wij staan boven den storm, ons badend in het zonnelicht. Gelukkig de mensch, die kent de berghoogte des geloofs, waar het veilig is en licht, ook als de stormen woeden.

Was het wonder, dat ik den volgenden dag in de kerk, met het uitzicht op de bergen, zoo van harte met de gemeente kon zingen:

O, onze God, o vast vertrouwen

Van ’t allerverste land,

Op wien al ’s aardrijks einden bouwen

En ’t wijdst gelegen strand;

Gij die de hemelhooge bergen

Doet pal staan door uw kracht,

Zoodat zij vloed en stormen tergen,

Gij zijt omgord met macht! |58|







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004