Jan Bavinck (1826-1909) en Helenius de Cock (1824-1895)

Inleiding

De Getuigenis. Maandschrift in het belang van Waarheid en Godzaligheid

Onder redactie van J. Bavinck en H. de Cock. Eerste Jaargang.
Te Kampen, bij S. van Velzen Jr. 1869, 3-6

a



Al weer een nieuw Tijdschrift! Dit is het wat wij dikwijls bij onszelven hebben gedacht als wij het eerste nummer inzagen van een der vele Tijdschriften, die er in de laatste jaren zijn ontstaan. Het kan ons daarom niet verwonderen, wanneer anderen bij de verschijning van ons Tijdschrift hetzelfde denken en zeggen. Wij zelve zijn de eersten die gevoelen dat deze gedachten niet zonder grond zijn. Op godsdienstig en godgeleerd gebied zijn er, behalve de brochures en weekbladen, zoovele Maandwerken, dat het zelfs den man van studie bijna onmogelijk is die allen bij te houden. Wij zijn hierdoor dan ook langen tijd teruggehouden om met een werk te beginnen, dat velen kan toeschijnen overbodig te zijn, en achten ons daarom te meer geroepen reeds dadelijk te zeggen, waarom wij hebben besloten tot de uitgave van een Maandschrift en wat wij ons hierbij ten doel stellen.

Onder de vele Tijdschriften is er niet één, dat door leeraars of leden der Afgescheiden Kerk wordt geredigeerd. Toch bestaat onze Kerk sinds meer dan 30 jaren, en zij heeft een aantal van leeraars en leden, van wien verwacht mag worden dat zij, ook anders dan alleen in dagbladartikels en soms in losse brochures, zich doen hooren.

De beweging der geesten is in den tegenwoordigen tijd algemeen. Ook onze kerk ondervindt den invloed van den tijd waarin zij zich bevindt. Onze jongelingen vooral zijn het, die aan den invloed van den tijdgeest zoo min onttrokken kunnen worden, als dat zij er zich van kunnen vrijwaren. Daarom achtten wij het behoefte, dat er ook |4| van ons een orgaan uit mocht gaan, waarin de waarheden des Evangeliums breedvoeriger verklaard en verdedigd, en de waarheid en goddelijkheid van de Schrift tegen de aanvallen van het on- en het halfgeloof gehandhaafd worden, dan dit in weekbladen kan geschieden.

Ook met het oog op de vele godsdienstige richtingen (om slechts eenige te noemen: de evangelische, de ethische, de irvingiaansche, de darbitische) kwam het ons voor eene wezenlijke behoefte te zijn dat er een stem gehoord werd, van het bepaald Gereformeerd beginsel uitgaande.

En eindelijk dachten wij, dat het meer dan tijd was om een einde te maken aan de schijnbaar niet ongegronde beschuldiging, dat de Afgescheidenen zich met den strijd onzer dagen niet inlaten dan alleen op kerkelijk gebied, en alzoo te toonen aan vrienden en vijanden, dat wij niet slechts vasthouden aan de belijdenis onzer vaderen, maar dat wij ook voor onszelf weten wat wij gelooven en daarom dan ook dit ons geloof durven uitspreken en verdedigen.

Deze en dergelijke overwegingen, in beperkter en meer uitgebreider broederkringen besproken, heeft ons, al was het dan ook aarzelende, doen besluiten, om met het oog op God, het door velen tot ons gericht verzoek, in te willigen en ons te belasten met de redactie van het Maandschrift, waarvan thans het eerste nummer den lezers wordt aangeboden.

Hieruit kan men dan ook dadelijk zien wat wij ons ten doel stellen. Het is allereerst verklaring en handhaving van ons algemeen Christelijk geloof. Dat wij hierbij staan op het standpunt der Confessie (Belijdenis der Gereformeerde Kerk) achten wij bijna overbodig om te zeggen. Misschien is het noodiger te zeggen hoe wij dit verstaan.

De Belijdenis is ons niet de norma (de regel) van ons geloof. Van geen enkel dogma (leerstuk) geldt ons |5| de Belijdenis als een bewijs. Als regel voor ons geloof erkennen wij geen ander gezag dan dat der H. Schriften.

In overeenstemming met onze Belijdenis, verwerpen wij de onderscheiding van den Bijbel en Woord Gods en daarom is al wat in den Bijbel geleerd wordt, de leer die wij erkennen van God te zijn.

Onze overeenstemming met de Belijdenis is evenwel een onvoorwaardelijke. Dit zegt niet dat wij gelooven dat in woordenkeus en bewijsvoering de opstellers van onze belijdenisschriften onfeilbaar waren, en dat die geschriften tot in tittel en jota onveranderd zouden moeten blijven, maar wij verklaren den inhoud dier geschriften (dus niet slechts de geest en strekking) in overeenstemming met het woord onzes Gods.

Voortdurend die geschriften aan het woord des Heeren te toetsen, is het recht en de plicht der gemeente. Ook wij hopen hieraan getrouw te zijn, maar spreken intusschen vrijmoedig onze overtuiging uit dat wij tot dezen stonde nog geen bewijs hebben gevonden dat ons heeft kunnen overtuigen dat onze belijdenis in eenig punt der leer, in strijd zou zijn met het woord des Heeren en daarom moet worden herzien. Totdat ons dit bewijs gegeven zal worden of eigen onderzoek het ons zal doen vinden, schrijven wij in onze banier: Handhaving van de Gereformeerde leer.

Is hierbij het woord Gods ons ten grondslag, dan volgt dat uitlegging der Schrift zoo min als dogmatische ontwikkeling kan ontbreken. Hebben wij tevens het oog op den stijd onzer dagen, dan wordt het even noodig strijd te voeren tegen vele en velerlei dwalingen.

Hieraan onze krachten te wijden en alzoo te arbeiden aan de verbreiding en verdediging van de leer der waarheid, dat is, in korte woorden ons doel.

Vinden wij in Tijdschriften of andere werken, in het buitenland uitgegeven, stukken die ons doelmatig |6| voorkomen, dan hopen wij hiervan gebruik te maken, en rekenen hierbij tevens op de hulp van nog andere broeders, dan die ons hunne medewerking reeds hebben toegezegd.

Verscheidenheid en afwisseling hopen wij steeds onder het oog te houden en zenden dit eerste nummer de wereld in, met de bede, dat de Heere ons bekwame en onzen arbeid zegene tot verbreiding van de kennis en ter handhaving en ter verdediging Zijner waarheid, en tevens tot bevordering van ware godzaligheid.


J. Bavinck.

H. de Cock.




a.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004